Gepubliceerd op 23-02-2021

Kasteel

betekenis & definitie

(lat. castellum) beteekent in het algemeen een ter verdediging ingericht en bestemd verblijf, hetzij dat dit verblijf slechts bedoeld was van tijdelijken aard, alleen voor den duur der verdediging, hetzij dat het moest dienen tot een vast en tot een veilig verblijf voor den eigenaar of diens vertegenwoordiger. Reeds vóór de komst der Romeinen hier te lande bestonden hier verschillende, meerendeels verdedigbare wijkplaatsen, borchten of burchten, welke in tijden, waarin men beducht j was voor overvallen, door een grooter of kleiner deel der omliggende bevolking met hun I vee, werden betrokken.

Die wijkplaatsen, zij j verschilden met de plaatselijke gesteldheid en met den volksstam in aard, inrichting en afmeting; in lage moeras-streken diende een bijna ontoegankelijk stuk woud tot wijkplaats, aan de rivier-monden soms een hooge schor door kreken omsloten, en op de hoogere gronden I eene hoogte met bosch bezet en met palissaden omzet. Op de Veluwe vindt men bij Garderen dicht aan het Uddeler-meer nog de z.g. Hunneschans of Hunneborch, een cirkel-vormig plateau van pl.m. 100 m. diameter, 3 m. boven het omringende heideveld gelegen, omsloten, behalve langs het meer, door een 7 m. hoogen en 36 m. breeden aarden wal, voorheen met eenige rijen palissaden versterkt.Van gelijk karakter, ofschoon blijkbaar iets jonger, is in Twenthe de Volther borg, zijnde een ovaal-vormig plateau van 100 bij 130 m. diameter; daarentegen lag het Oppidum Batavorum op den Hunnerberg te Nijmegen, die deels door de Waal omspoeld, met palissaden en doornen-hagen was omzet, evenals de Heimenberg bij Rhenen en als de ronde berg in Monferland bij ’s Heerenberg, die bij een [ diameter van 200 m. aan zijn voet, 50 m. hoog is en eertijds tweevoudig omwald en omgracht was. Zóó waren onze oudste, onze eerste kasteelen, het zijn verdedigbare open wijk-plaatsen, volksweeren.

Nu komen de Romeinen; aanvankelijk vestigden zij alleen bij enkele rivier-veren een versterkt kamp, een castrum, tot Drusus in de jaren 15—13 v. Chr., ter bescherming van het land der Batavieren, van België en van ' Gallië, den Rijn tot verdedigingslinie aanneemt j en deze nu, vanaf Katwijk tot aan Maintz, voorziet met kasteelen, castella, met versterkte kampen, castra, en met torens, turri, terwijl de rivier zelve tot verbindings- en tot transport-weg diende. In plaats van de open volksweer, uit gracht en wal met palissaden en haag bestaande, krijgt het kasteel nu den vorm ' van een steenen en overdakt gebouw, ingei richt tot verblijf van en tot verdediging door eene vaste bezetting. Het toeval heeft gewild, dat een dier kasteelen door de Romeinen hier 1 gebouwd, voor een groot deel bewaard is gebleven en wel het kasteel Brittenburg, de Arcx Brittanica.

Op den eersten Kerstdag van het jaar 1520 had de zee bij Katwijk van wege aanhoudenden storm uit het oost-zuid-oosten een ongekend lagen stand bereikt en nu kwam op het daardoor steeds breeder wordende strand eindelijk zichtbaar en vrij de nog rondgaand 2.50 m. hooge voet van een vierkant kasteel, van tufsteenen opgetrokken, op elke zijde, lang 75 m., versterkt met twee half rond vooruitspringende hoek-torens en één midden-toren. Twee dagen later was het weder door de golven bedolven; in 1562 echter kwam het op nieuw en nu gedurende 20 dagen zelfs bloot; met breekijzers, kar en paard kwamen nu, ter wille van eenige vrachtjes tufsteen, van alle zijden de ongevraagde sloopers opzetten, tot eindelijk de zee aan dit vernielingswerk gelukkig voor goed een einde maakte.

Een tweede dergelijk kasteel van pl.m. 63 m. zijde en met muren zwaar 1.88 m., vond men al ploegend ten jare 1502 op 15 minuten buiten de Hoogwoerdsche poort te Leiden, terwijl misschien in het z.g. Forum Adriani aan de Vliet onder Voorburg bij ’s Gravenhage, dat in de jaren 1826—30 ten deele werd blootgelegd door professor Reuvens, is terug te vinden het kasteel Flevum, bekend uit den opstand der Friezen tegen de Romeinen onder Olennius.

Na het vertrek der Romeinen in de 5de eeuw, gingen hun kasteelen, die nu verder bij wijze van steengroeven benut werden, grootendeels te niet; eerst tijdens Karel de Groote, op het einde der 8ste eeuw, is er hier op nieuw sprake van een kasteel-bouw, toen toch werd gebouwd ’s Keizers kasteel te Nijmegen, ter plaatse van den gewezen burcht der Batavieren, en van dat kasteel, bij herhaling verwoest, verbrand en herbouwd, rest thans uit den stichtingstijd nog slechts de achtzijdige kapel, met haar zestienzijdige overwelfde omgang.

Reeds 19 jaar na ’s keizers dood, in 833, waren de Noormannen meester van dit kasteel, en onder den schrik voor hun roof- en moord-tochten verrijzen nu in de 9de eeuw op tal van plaatsen burchten, die, hoewel veel kleiner van afmeting, toch meerendeels weder het karakter en den vorm kregen der vroegere hunneborgen, en evenals deze inderdaad wijk-plaatsen of volksweeren waren. Eén dezer burchten is gelukkig tot op heden bewaard gebleven, de burcht te Leiden, de Pyrgos Leidensis, waaraan die stad haar ontstaan te danken heeft. Op een ronden heuvel, hoog 16 m. en pl.m. 90 m. in diameter aan zijn voet, omspoeld door den Ouden- en Nieuwen Rijn, ligt die burcht, slechts bestaande uit een cirkelvormigen ringmuur van 42 m. diameter bij '2.25 m. dikte en 4.70 m. hoogte, met zijn gekanteelden weergang eene open ruimte omsluitend, in tijden van gevaar in loodsen of tenten de bevolking bergend. In hoeverre de steden Aardenburg (het oude Rodenburg), Doesburg, Domburg en Middelburg en andere zeer oude plaatsen ten onzen, wier namen op burg eindigen, aan dergelijke wijk-burgen toen gesticht, hun oorsprong verschuldigd zijn, 285 is bij gebreke van voldoende gegevens helaas niet meer uit te maken.

Gelijktijdig bijna met die nood- of volksburchten ontstaat hier nu ook de eerste woon- of familie-burcht, het woonkasteel. Aanvankelijk slechts bestaande uit een meestal vierkanten houten of steenen toren van 10—16 m. zijde, veelal 3 verdiepingen hoog en boven met een gekanteelde weergang omsloten, staande op een soort heuvel, omgeven door een ronde of ovaalvormigen ringmuur, met weergang, poort, ophaal-brug en breede gracht. Elke verdieping van dat torenvormig kasteel bestond slechts uit ééne onverdeelde ruimte; de overwelfde onder-verdieping (veelal zonder directen toegang van buiten) diende tot kelder en zoo noodig tot gevangenis, de midden-verdieping tot woon- en slaap-zaal tevens en de boven-verdieping tot verblijf voor het ondergeschikt personeel; eene smalle trap in de muurdikte uitgespaard gaf toegang tot die verdiepingen, met smalle lichtspleten voorzien, met een nisvormige schouw en met een ergens maar even uitgebouwd privaat-zitje.

Het is onze allereenvoudigste en meest primitieve kasteel-type, soms zelfs zonder ringmuur en zonder heuvel, direct uit de gracht opgetrokken en alleen over een houten jukbrug met opdraaibaar gedeelte toegankelijk en dan meer gelijkend op een wacht-toren als wel op een kasteel. Zoo was bijv. aanvankelijk het type der bisschoppelijke en der grafelijke tol-kasteelen en dit type, het bleef in gebruik tot in de 44de eeuw toe, en de stins, de versterkte of verdedigbare woning van den rijken koopman of van den grootgrondbezitter was in menig stad weinig anders dan zoo’n steenen toren-bouw, doch van langwerpigen vorm en zonder gracht en zonder ringmuur meestal.

De splitsing des lands destijds in verschillende, met elkaar veelal in strijd zijnde gewesten, waarin tal van groote of kleine grondbezitters weder onderling allerlei veeten hadden, of zich verbonden tegen den bisschop of graaf of tegen de in opkomst zijnde steden, die toestand was van af de 11de eeuw reeds oorzaak van de stichting van tal van kasteelen in allerlei vormen en in allerlei afmetingen, aanvankelijk van hout of althans grootendeels van hout, doch reeds spoedig bijna uitsluitend van baksteen. Was de stichter niet al te ruim bemiddeld of erg gehaast, of had het kasteel alleen ten doel om een grens of heerweg of veer te beschermen, dan bepaalde men zich meest tot het eenvoudige type, bovengenoemd, dat eene navolging was van het romeinsche castrum. In plaats van echter het huis of den toren in het midden van het door den ringmuur omsloten plein of hof te zetten, plaatste men dit dikwerf ook tegen of in den ringmuur, en, is de stichter ruim bemiddeld of is het kasteel bestemd tot opname van een groot personeel, dan beslaan de woonvertrekken niet zelden één of zelfs twee of meer zijden van dien ringmuur en van het hof. Zoo o. m. is het kasteel te Muiden, dat te Medemblik en de kasteelen bij Alkmaar door graaf Floris V gebouwd, van welke dat te Muiden, gesticht omstreeks het jaar 1204 door een der heeren Van Amstel, nog het best bewaard is gebleven. Heit is een ongeveer vierkant kasteel van 29 bij 32 m. breedte en diepte (buitenwerks gemeten), met een ronden toren van 6—7 m. diameter op elk der vier hoeken van den 9 m. hoogen en 2.25 m. zwaren ringmuur, die aansluit tegen de woning van den casteleyn, welke een der zijden beslaat, terwijl in de tegenovergestelde zijde zich het poortgebouw bevindt, met de brug over de breede en diepe gracht.

Bouwde echter een groot heer een kasteel om te dienen tot eigen veilig familie-verblijf, dan werd de bouw vaak veel ruimer en breeder opgevat, getuige de kasteelen Arkel te Gorkum, Batestein, Brederode, Egmond, Gouda, ’s Heerenberg, Ter Haar, Kuilenburg, Montfoort, Rozendaal, IJselstein, Voorst, enz. enz. en hoezeer de eischen der verdediging steeds hoofdzaak blijven, zoo werd toch van af de 13de eeuw reeds het woongedeelte steeds ruimer, doelmatiger en aangenamer ingericht en het kasteel niet zelden voorzien met een verdedigbare voorburg met eigen gracht en poort, rond welks hof dan de dienstvertrekken en stallen gegroepeerd werden. Veelal, gelijk bij het kasteel Doornenburg, bestond reeds in of na de 14de eeuw het eigenlijke kasteel uit één groot gebouw, met ruime vestibule en trap, waarop bij elke verdieping alle vertrekken uitkomen, bij de grootere kasteelen echter, als Brederode, Egmond, enz., bestond de kern uit een groep van aaneengesloten gebouwen met eigen binnenplaatsen en galerijen en met één hoofd en met verschillende neventrappen. Waar echter een bisschop, een hertog of graaf zich ter eigen bewoning een kasteel deed bouwen of herbouwen, daar zien wij, gelijk bij de bisschoppelijke kasteelen Ter Horst bij Rhenen, te Vollenhoven en Wijk-bij-Duurstede, nog veel breedere opvattingen en grootschere stichtingen, inzonderheid te Wijk-bij-Duurstede, alwaar de ronde hoofd-toren beneden niet minder dan 14.60 m. diameter heeft.

Van de grafelijke kasteelen te Arnhem, ’s Gravenzande, Zierikzee en Zutphen, noch ook van het kasteel, dat hertog Godfried van Lotharingen te Delft heeft gesticht, rest ons iets meer, zelfs geene beschrijving, waaruit ook maar eenigszins vorm en indeeling blijkt; van het grafelijk kasteel te Haarlem, is echter nog overgebleven de groote Hal of zaal, die nu tot vestibule voor het raadhuis dient.

’s Gravenhage bezit gelukkig nog op het Binnenhof een klein gedeelte van het kasteel door graaf Willem II ten jare 1250 begonnen, doch niet beëindigd en door zijn zoon Floris V een twintig jaar later gewijzigd, voortgezet en voltooid. En van het 'gedeelte, dat daarvan behouden bleef is het voornaamste, de groote zaal met hare, in west-Europa eenig grootsche, overkapping, welke zaal nu weder gerestaureerd, na jaren lange verwaarloozing, thans dient voor de vereenigde zittingen der beide kamers onzer Staten-generaal.

Zoolang nog pijl en boog, zoolang nog blijde en stormram de voornaamste aanvals-wapenen waren en bleven, behield het kasteel ook iii hoofdzaak zijn karakter, dat van eene zware, van eene omtorende steen-massa met de noodige schiet- en werp^gaten, om de vijand zooveel mogelijk op afstand te houden, en met verborgen smalle trappen en gangen, om, was de vijand binnen, zich nog zoo lang mogelijk te kunnen verdedigen of nog te kunnen ontwijken.

Naarmate echter, na het midden der 14de eeuw, het donrecruyt en de donrebus in kracht en beteekenis toenamen en de ervaring en de toepassing daarvan meer algemeen werd, verminderde de beteekenis en de waarde van het kasteel als verdedigbaar veilig verblijf. Wel werden nu bij enkele kasteelen één of meer hoofd-torens ingericht voor de plaatsing van geschut, o. a. op dat te Wijk-bij-Duurstede, of soms een afzonderlijke geschuts-toren bijgebouwd, o. a. te Ewsum, en andere kasteelen versterkt met een groot rondeel met geschut beplant, doch feitelijk waren nu de dagen van het middeleeuwsch kasteel geteld. Trouwens ook de maatschappelijke toestand had zich grootendeels gewijzigd, en vooral ook uit dien hoofde verloor het kasteel zijn vroegere beteekenis en waarde, inderdaad, zijn taak tegenover de maatschappij, liep ten einde.

Aanvankelijk toch, in de 11de, 12de en 13de eeuw, was het meerendeel der kasteelen niet enkel een veilig verblijf voor den bewoner, maar dienden zij, die kasteelen, tevens tot bescherming der omgeving en tot toevlucht voor de naastwonenden in tijden van gevaar. De taak der vroegere wijk-burchten of volksweeren was inderdaad stilzwijgend door hen overgenomen. Vandaar dat zich bijna overal rond of bij die kasteelen woon-buurten vormden, die zich allengs ontwikkelden tot dorpen, tot steden eindelijk. Alkmaar, Amsterdam, Asperen, Cuilenburg, Delft, Dordrecht, Gorkum, Gouda, ’s Gravenhage, Haarlem, ’s Heerenberg, Heukelum, Leiden, Montfoort, Nijmegen, Rotterdam, Schiedam, Schoonhoven, Vollenhoven, Zierikzee, enz. enz., dit zijn alle steden, aldus ontstaan. Doch die plaatsen, stad geworden, zij ommuren zich nu zelven, zij zorgen nu verder zelf voor eigen veiligheid; zij hebben de bescherming van het kasteel weldra niet meer noodig, integendeel, het kasteel met zijn heerlijke rechten, het hindert, het belemmert haar vrije en volle ontwikkeling niet zelden, en, met of zonder strijd, maar in al die steden bijna, verliest het kasteel inderdaad in beteekenis en waarde, naar mate de stad in beteekenis en kracht toenam, en eindelijk verdween het kasteel geheel en al en een stadswijk nam de plaats in. En daar, waar zich de buurt rond het kasteel gevestigd, niet tot een stad wist te ontwikkelen, ook daar verloor het kasteel toch zijn vroegere beteekenis, naar mate het grafelijk gezag en ook de steden zich meer wisten te doen gelden, en beiden geen heeren meer naast zich duldden, die, vertrouwend op de sterkte van hun burcht, op eigen hand krijg voerden, tollen gingen heffen, den handel belemmerden ten eigen bate en vreedzame burgers niet zelden hun bezit of vrijheid ontnamen.

Inderdaad met de 15de eeuw verliest het kasteel steeds meer zijn defensief karakter, wel blijft nog in hoofdzaak de uitwendige vorm, doch de raamopeningen nemen toe in grootte en in aantal, de weergangen worden van lieverlede gesloten, het aantal schoorsteenen vermeerderd, de woonvertrekken worden ruimer en gezelliger, het geheel wordt vriendelijker, de juk-brug veranderd in eene vaste brug, rond de gracht komt een wandeldreef en eindelijk vinden wij een park met fonteinen en waterwerken, met lustwarandes en prieelen, en het kasteel, ’t is nu een buitenplaats, ’t is nu een lusthof geworden.