het recht van een schrijver op zijn werk. De wet van 28 Juni 1881 tot regeling van het auteursrecht (in werking getreden 1 Jan. 1882) bepaalt in hoofdzaak: Het recht om geschriften, plaat-, kaart-, muziek-, tooneelwerken en mondelinge voordrachten door den druk gemeen te maken, alsmede om dramatisch-muzikale en tooneelwerken in het openbaar uit- of op te voeren, komt uitsluitend den auteur en zijn rechtverkrijgenden toe.
Met auteurs worden o. a. gelijkgesteld vertalers ten opzichte van hun vertaling. Bij werken gevormd door bijdragen van onderscheidene mede-arbeiders behoudt ieder mede-arbeider het auteursrecht op de door hem geleverde bijdrage, voor zoover niet anders is bedongen; ondernemers van een zoodanig werk worden bovendien ten opzichte van het geheele werk met auteurs gelijkgesteld. Het auteursrecht van door den druk gemeen gemaakte werken belet niet dat daaruit ter aankondiging of beoordeeling aanhalingen in andere werken worden opgenomen. Mits de bron vermeld wordt staat het vrij, berichten of opstellen uit dag- en weekbladen verder door den druk gemeen te maken, tenzij het auteursrecht aan het hoofd daarvan uitdrukkelijk is voorbehouden en gehandeld wordt overeenkomstig de voorwaarden tot uitoefening van het auteursrecht. Deze luiden als volgt: Het auteursrecht op een door den druk gemeen gemaakt werk vervalt, zoo niet de auteur, uitgever of drukker twee exemplaren van dat werk, op het titelblad of bij gebreke daarvan op den omslag eigenhandig onderteekend, met opgaaf van zijn woonplaats en van het tijdstip der uitgave, binnen een maand na de uitgave inzendt bij het departement van justitie. Bij de inzending moet worden overgelegd een door den drukker onderteekende verklaring, dat het werk op zijn in het rijk gevestigde drukkerij is gedrukt.
Het departement van justitie geeft aan de inzenders een gedagteekend bewijs van ontvangst af. Van de ingezonden werken en vertalingen wordt maandelijks een opgaaf gedaan in de Nederl. Staatscourant. De uitsluitende bevoegdheid om dramatisch-muzikale werken of tooneelwerken uit- of op te voeren, gaat verloren zoodra de werken door den druk zijn gemeen gemaakt, tenzij de auteur bij de oorspronkelijke uitgave, op het titelblad zich die bevoegdheid uitdrukkelijk voorbehoudt. Het auteursrecht van door den druk gemeen gemaakte werken duurt vijftig jaren na de eerste uitgave, te rekenen van de dagteekening van het bovénbedoelde bewijs van ontvangst. Indien de auteur dezen termijn overleeft en zijn recht nooit aan een ander heeft overgedragen, behoudt hij dat recht levenslang.
Het auteursrecht van niet door den druk gemeen gemaakte werken, mondelinge voordrachten daaronder begrepen, duurt tijdens het leven van den auteur en dertig jaren na zijn dood. De uitsluitende bevoegdheid om dramatisch-muzikale werken of tooneelwerken uit- of op te voeren duurt:1. voor niet door den druk gemeen gemaakte werken als voren,
2. voor door den druk gemeen gemaakte werken, waarbij die uitsluitende bevoegdheid werd voorbehouden, gedurende tien jaren sedert het bovenbedoelde bewijs van ontvangst.
De uitsluitende bevoegdheid tot het door den druk gemeen maken van vertalingen duurt voor door den druk gemeen gemaakte werken gedurende vijf jaren sedert de dagteekening van het bovenbedoelde bewijs van ontvangst. Bij werken die uit onderscheidene deelen of afleveringen bestaan, wordt de duur van het auteursrecht voor elk deel of elke aflevering afzonderlijk berekend. Behalve in de door de wet te bepalen gevallen bestaat er geen auteursrecht van wetten, besluiten, verordeningen en van hetgeen verder in woord of schrift, door of van wege eenige openbare macht ter algemeene kennis gebracht is. Hij die opzettelijk inbreuk maakt op eens anders auteursrecht, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste twee duizend gulden (zie Wetboek van Strafrecht art. 349 bis, ter en quater). Zie ook Vertaalrecht.