Gepubliceerd op 23-02-2021

Laken

betekenis & definitie

een effen wollen weefsel, waarbij de inslagdraden afwisselend over elken volgenden kettingdraad heenliggen of er onder doorgaan; door een bijzondere bewerking echter, het vollen, geeft men dit weefsel een eigenaardige, viltachtige oppervlakte, waar: door de inslag- en kettingdraden verborgen worden.

Het lakenweven komt in alle opzichten overeen met het weven van andere effen (lijnwaadachtige) stoffen. In den toestand, waarin het uit strijkgaren (lakengaren) bestaand weefsel van het laken-weefgetouw komt, vertoont het niet de minste overeenkomst met het artikel, dat onder den naam van laken in den handel wordt gebracht. Het gelijkt dan meer op een grof linnen weefsel, daar ketting- en inslagdraden overal bloot liggen en zichtbaar i zijn. In dien toestand heet het ruwdoek of dunlaken, terwijl het na het vollen, waardoor het de eigenaardige viltachtige bedekking verkrijgt, laken wordt genoemd. Het noppen en het wasschen gaan aan het vollen vooraf. Door het noppen moeten alle vreemde bestanddeelen (zooals stukjes hout en stroo) en alle | andere vooruitstekende deeltjes (knoopen, uit; einden van draden) met behulp van een kleine stalen tang (pincet, nopijzer) aan het dunlaken ontnomen worden.

Door het wasschen moeten de onzuiverheden uit het dunlaken verwijderd worden. Als zuiveringsmiddel maakt men gebruik van een weeke zeep, soda- en potasch-oplossing, die met water in een bak worden gedaan, waarin het dunlaken bij een verhoogde temperatuur en in den regel met behulp van een waschmachine bewerkt wordt. Het doel van het vollen is behalve het zuiveren of het voortzetten van de zuivering van het dunlaken, in hoofdzaak: het doen ontstaan van een viltachtige laag, waardoor de ketting- en inslagdraden bedekt worden en waardoor het weefsel eenige overeenkomst verkrijgt met een gelijkvormige, kortharige pels. De vervilting bepaalt zich niet slechts tot de wolvezeltjes, die aan de beide oppervlakten van het laken boven het eigenlijk weefsel uitsteken, maar dringt ook dieper door, zoodat de ketting- en inslagdraden na het vollen ternauwernood zonder ze te verscheuren van elkander afgescheiden kunnen worden. De omstandigheden, waaronder het vollen moet plaats hebben, zijn vochtigheid, een verhoogde temperatuur en een mechanische bewerking, waardoor de, wollen stof gekneed wordt, zoodat de afzonderlijke draden en de wolvezeltjes, waaruit zij bestaan, tegen elkander aangedrukt en over elkander heengeschoven worden. Daar het weefsel gedurende het vollen ook ontvet moet worden, moet men het water, dat voor het vollen dient, alkalisch maken.

Dit geschiedt bijna overal met gerotte urine, welker werking men ondersteunt door toevoeging van zeep of van vollers-aarde. Het vollen heeft plaats met behulp van volmolens. Vroeger bezigde men voltoestellen, hoofdzakelijk bestaande uit een zwaren houten hamer (volhamer), die op het laken, dat in een trog of kom van eikenhout was geplaatst, nederviel. Tegenwoordig maakt men bijna overal gebruik van volmachines, die bijna alleen door drukking, of althans met slechts zwakke stooten, op het laken de verlangde werking uitoefenen. Om aan de bekleedende viltlaag, die door het vollen ontstaan is, een fraaier voorkomen te verschaffen (op te maken, appreteeren), wordt het laken geruwd of gerouwd en geschoren. Te dien einde worden de wolvezeltjes in grooten getale naar de buitenzijde van het gevolde laken uitgetrokken en in evenwijdige richting nevens elkander (in de streek) gelegd; daarna worden zij zoover afgeknipt, dat hunne uiteinden zooveel mogelijk op gelijke hoogte aan de oppervlakte van het laken liggen. Vóórdat het gevold, gerouwd en geschoren laken in den handel gebracht kan worden, moet het nog de drie volgende bewerkingen ondergaan:

1) Het decatiseeren; dit had vroeger uitsluitend buiten de lakenfabrieken plaats, met het doel, om aan het laken, dat in de fabriek door warme persing een fraaien, doch niet duurzamen glans had verkregen, vóórdat het door den kleermaker verwerkt werd, van dien glans te ontdoen en van een meer duurzamen, ofschoon minder in het oog loopenden glans te voorzien. Tegenwoordig geschiedt deze bewerking in den regel in de fabrieken zelve. Te dien einde Wordt het laken, dat zoo strak mogelijk uitgespannen moet zijn, op een hollen, aan de uiteinden geopenden, koperen cylinder gewikkeld, welks rond oppervlak van een groot aantal fijne openingen voorzien is. Nadat het laken nog met grof linnen bedekt geworden is, plaatst men den cylinder in een goed gesloten ijzeren kast en stelt het weefsel daarin aan de werking van heeten waterdamp bloot. Het laken verkrijgt hierdoor een blijvenden glans en tevens de eigenschap om gedurende het dragen niet ruw en oneffen te worden.
2) Het borstelen, dat eertijds slechts ten doel had de uitstekende wolvezeltjes na het scheren weer in de streek te leggen, vindt bij de nieuwere wijze van lakenbereiding een veel uitgestrekter toepassing. Tegenwoordig wordt het laken niet alleen na afloop van het scheren geborsteld, maar ook reeds vroeger, gedurende het scheren, en zelfs van het begin van die bewerking af, onmiddellijk na het rouwen. De borstelmachines, waarop het laken voortdurend geborsteld wordt, bevatten in den regel als hoofdbestanddeel één snel ronddraaienden cylinder, welks rond oppervlak met stijve varkensborstels is bezet, en waarover het laken langzaam heengetrokken wordt.
3) Het persen, de laatste bewerking tot het appreteeren van het laken, dat daardoor een fraai en glanzig voorkomen verkrijgt. Bij het persen wordt het goed gevouwen op de wijze, die door den handel verlangd wordt. Tusschen de verschillende lagen laken van het gevouwen stuk worden persbladen gelegd, en wel: fijne persbladen op den rechterkant, grove op den verkeerden of averechtschen kant van het laken. Men brengt 6 a 12 stukken laken te gelijkertijd in de pers. Tusschen twee op elkander liggende stukken worden twee vellen bordpapier en daartusschen twee planken gelegd; tusschen die beide planken ligt een verwarmde ijzeren plaat.

Behalve de eigenlijke, gevolde en geschoren laken-soorten, fabriceert men nog een groot aantal lakenachtige wollen stoffen. De belangrijkste van die stoffen zijn: flanel, een effen of gekeperde, slechts weinig gevolde stof; aan den rechtschen kant is zij éénmaal gerouwd, en éénmaal of in het geheel niet geschoren; fries, grover, dikker en langer van haar dan het laken, sterk gevold, doch weinig gerouwd en nog minder geschoren; het is effen of gekeperd. Een fijnere, niet gekeperde soort van fries heet dames-fries of lady-coating; zwaardere en kortafgeschoren soorten van het fries worden kastorien genoemd. De soorten van fries, die zich door de grootere dikte der draden, door de langduriger behandeling in den volmolen en door het eenigszins korter afschersn der wolvezels onderscheiden, worden duffel, siberienne en bever genoemd. Het buclcskin (bokkenvel) is een gekeperde, ongerouwde broekenstof, op den rechtschen kant glad geschoren. Dunne, lichte soorten van buckskin worden ook wel doeskin (reeënhuid) genoemd.

Molton gelijkt op fries en is, evenals dit, effen of gekeperd; het is echter minder gevold, zoodat het weefsel onder de haren zichtbaar is. Baai is grof, op molton gelijkend flanel.

De lakenindustrie is het eerst in de Nederlanden tot den hoogsten graad van ontwikkeling gekomen. Thans zijn Pruisen, Saksen, Engeland, België en Frankrijk de hoofdzetels dezer nijverheid.