kerktoonsoorten: (modi of toni) zijn de in de kerkmuziek gebruikelijke toonladders. In de 17de eeuw ondergingen zij verschillende wijzigingen, totdat zij werden teruggebracht op twee toonsoorten, die der groote en die der kleine terts (major en minor; dur en mol).
Oorspronkelijk waren de kerktoonsoorten vier in getal, ontleend aan het toonstelsel der Grieken, en bestond elk van hen uit een pentachord (vijftal tonen). Men noemt deze eerste vier tonen de authentieke. Gregorius de Groote breidde dit getal uit tot acht, door de bovenste quart van elke toonladder onderaan te brengen. Deze toonsoorten kregen de benaming van plagiale.In de 13de eeuw voegde men vier nieuwe kerktonen aan de bestaande toe, zoodat hun aantal toen twaalf bedroeg.
Alle kerktonen zijn „diatonisch”, d. w. z. zij laten geen verhooging of verlaging van den toon toe, behalve wanneer men de tritonus of de omkeering van dezen wil vermijden; b wordt dan verlaagd tot bes.