roomsch-duitsch keizer (1705—11), de oudste zoon van keizer Leopold I, geb. 26 Juli 1678 te Weenen, ontving reeds in 1687 de hongaarsche en 1690 de roomsch-duitsche koningskroon. Met kracht en ijver zette hij den van zijn vader overgenomen spaanschen successie-oorlog tegen Frankrijk voort en het gelukte hem ook, door de overwinningen van Eugenius van Savoye en Marlborough, de Franschen achtereenvolgens uit Italië en de Nederlanden te verdrijven, zelfs Lodewijk XIV zoozeer binnen diens eigen grenzen te bedreigen, dat deze herhaaldelijk om den vrede vroeg en zich tot vernederende voorwaarden bereid verklaarde.
Om voor den oorlog in het westen de handen vrij te houden, sloot J. in 1707 een vergelijk met koning Karel XII van Zweden, die op weg van Polen naar Saksen zijn route door Silezië genomen had en stond 'in het verdrag van Altranstädt den silezischen protestanten vrijheid van godsdienst toe en de teruggave van een aantal, hun vroeger ontnomen kerken. Tegelijk dwong hij den paus, zijn broeder Karel (zie Karel VI) als koning van Spanje te erkennen. In 1706 sloeg J. de keurvorsten van Beieren en Keulen, alsmede in 1708 den hertog van Mantua in zeer strengen vorm in den ban, omdat deze vorsten in weerwil van hun plichten tegenover het rijk zich met Frankrijk verbonden hadden; hij maakte zich meester van het keurvorstendom Beieren en begon het onder Oostenrijk en zijn aanhangers te verdeelen, doch stiet bij zijn plan om Beieren met Oostenrijk te vereenigen op de afkeuring zoowel van de duitsche als van de huitenlandsche vorsten. De hongaarsche opstand onder Frans Rakoczi, die nog tijdens het leven van Leopold I door Frankrijk was aangestookt, werd door J. onderdrukt. J. was een heerscher, rijk aan kennis en vol inzicht, tegenover andersdenkenden verdraagzaam; een der krachtigste en meest begaafde onder de duitsche Habsburgers. Oostenrijk geraakte door hem, toen Frankrijks macht gebroken werd, op het hoogste punt van zijn macht en zijn aanzien in Europa.
Het oostenrijksche financiewezen werd onder hem door Gundacker von Starhemberg verbeterd; den boerenstand zocht de keizer menigerlei verlichting in de drukkende lijfeigenschap te verschaffen. J. overl. 17 April 1711 aan de kinderpokken.