Gepubliceerd op 20-01-2021

Jan bleuland

betekenis & definitie

Nederl. ontleedkundige en hoogleeraar te Utrecht, geb. te Gouda, 20 Juli 1756, bezocht in zijn geboorteplaats de latijnsche school, studeerde te Amsterdam in de geneeskunde en te Leiden in de genees-, heel- en verloskunde, en promoveerde in 1780; hij vestigde zich als geneesheer te Gouda, werd in 1791 hoogleeraar in ontleed-, heden verloskunde te Harderwijk, en in 1795 in diezelfde vakken te Utrecht; in 1809 werd hij consulteerend geneesheer van koning Lodewijk; in 1826 kreeg hij zijn emeritaat; hij overleed 8 Nov. 1838. Zijn kabinet van op de ontleedkunde betrekking hebbende voorwerpen werd ten behoeve der Utrechtsche hoogeschool aangekocht.

Hij gaf eenige ge nees- en ontleedkundige werken in het licht. Hij was directeur van het Provinciaal Lltr. genootschap van kunsten en wetenschappen, lid van de Holl. maatschappij van kunsten en wetenschappen te Haarlem, enz.

< >