nederl. godgeleerde, geb. 26 Oct. 1777 te Alkmaar, beoefende ook de wis- en natuurkundige wetenschappen, waarin hij te Zutphen onderwijs gaf aan de kadetten der Militaire school naar een door hem geschreven Wiskundig Leerboek (2 dln., 1803), en de bespiegelende wijsbegeerte, waarover hij onderscheidene stukken schreef in den „Schouwburg van in- en uitlandsche Letter- en Huishoudkunde” (1806—9). In 1816 werd hij hoogl. in de wiskunde en wijsbegeerte te Deventer en in 1822 als opvolger van Wijnpersse tot hoogl. in de bespiegelende wijsbegeerte naar Leiden beroepen, welke betrekking hij tot 1843 vervulde.
Hij overl. in 1857. Zijn voorn, schriften zijn Initia Philosophiae iheoret. (2 vol., 1831), waarvan hij een uittreksel gaf, onder den titel Quqestiones logicae in usum Bchólarum (1842), en Ph. W. v. Heusde, de Socrat. school, vierde deel, de Metaphysica nader toegelicht en beoordeeld (1840). _