Gepubliceerd op 23-02-2021

Jacob van lennep

betekenis & definitie

nederlandsch letterkundige geb. te Amsterdam 24 Maart 1802, overl. te Oosterbeek 25 Aug. 1868, zoon van den vorige, studeerde te Leiden, vestigde zich in zijn geboortestad, werd in 1829 tot rijksadvocaat benoemd — welk ambt hij tot zijn dood bleef bekleeden. Van 1850 tot 1856 was hij lid van de Tweede Kamer, waar hij deel uitmaakte van de rechterzijde.

L.’s bekwaamheid als letterkundige is veelzijdig; èn als tooneelschrijver èn als dichter, maar vooral als romanschrijver verwierf hij veel vermaardheid, terwijl hij zich bovendien op het gebied der taalkunde en historie zeer verdienstelijk maakte en door de uitgave van Vondel’s werken alle minnaars der schoone letteren zeer aan zich verplichtte. Reeds in 1827 was zijn litteraire loopbaan begonnen. Toen verschenen zijn Academische idyllen en hadden verschillende gedichten in almanakken en tijdschriften — later als Mengelpoezij uitgegeven — en verschillende vertalingen, o. a.: Marino Faliero, Ei'èsco, De Abydeensche bruid het licht gezien. In 1829 kwam De Pleegzoon uit, een historische roman die opzien baarde en de eerste is van een zestal andere werken van dien aard, welke alle veel lezers vonden: De Roos van Dekema, Onze Voorouders, Elisabeth Musch, Ferdinand Huyck (door velen als zijn hoofdwerk beschouwd) en Klaasje Zevenster.Voor het tooneel vervaardigde hij verschillende stukken, o. a. Staatsman bij toeval (1828) blijspel, Het dorp aan de grenzen (1830) blijspel, Het dorp over de grenzen (1831) blijspel, Haarlems verlossing (1833) tooneelspel, Saffo (1835) zangspel, Soliman de Tweede of de drie Sultanes (1838) zangspel, De Bergwerkers (1841) zangspel, Ruwaards Geertruida (1846) historische voorstelling, Rembrand van Rijn (1848) schets met zang, Wie was de verdachte? (1849) blijspel, Een droom van Californië (1849) kluchtspel, De val van Jeruzalem (met de Buil, 1852) treurspel, bewerkingen van Othello en Romeo cn Julia, De stichting van Batavia (1858) tooneelspel, De Vrouw van Waardenburg (1859) tooneelspel, Een Amsterdamsche jongen of het buskruitverraad in 1622 (1859) tooneelspel, De zeekapitein of het geboorterecht (1859) treurspel, Lastige lieden (1864) blijspel, Een dichter aan de bank van leening (1867) blijspel.

Van zijn andere werken verdienen hier vermeld te worden: De voornaamste geschiedenissen van N.-Nederland aan zijne hinderen verteld (1845), Weeklacht van Jacoba van Beieren op het huis te Teylingen (1849), Een schaking in de 17de eeuw (1850), Tafereelen uit de geschiedenis des Vaderlands, vermakelijk voorgesteld (1854), De geschiedenis des Vaderlands in schetsen en afbeeldingen (1856), Zeemans woordenboek (1856), De moeder en de moedertaal (1856), Vertellingen en tafereelen van vroeger en later tijd (1856), Neerlands roem. Hel tijdvak van F reder ik Hendrik in levensbeschrijvingen (1858), Vermakelijke spraakkunst, Vermakdjke latijnsche spraakkunst (1866), en met Ter Gouw, De uithangteékens in verband met geschiedenis en volksleven beschouwd (1867) en Het boek der opschriften (1858—69), Het leven van Mr. C. en Mr. D. J. van Lennep, en zijn uitgave van Vondel's werken met levensbeschrijving, commentaren etc.

< >