nederlandsch letterkundige, geb. bij Leeuwarden, 19 Jan. 1784, studeerde te Utrecht in de godgeleerdheid, was predikant te Vinkeveen, Warrega en Katwijk, waar hij 31 Oct. 1847 overl. Hij gaf in het licht: Verslag van een handschrift (bevattende J. van Maerlant’s nederl. bijbelvertaling in proza, met aanteekeningen en bijlagen, ’s-Gravenh. 1831), Geschied- en letterkundige bijdragen (Rott. 1837), Bijdrage tot de geschiedenis der Heidens of Egyptiërs in de Noordelijke Nederlanden (in de „Aanteekeningen van de Sectie-verg.
Prov. Utr. Genootschap”, 1847), Bijdrage tot de kennis der schriften van David Joris (Kist en Royaards’ „Archief voor Kerkelijke Geschiedenis”, dl. VIII), enz.
