een het eerst door Hollanders gebruikte benaming voor de oorspronkelijke bewoners van de zuidspits van Zuid-Afrika; zelf noemen zij zich khoi-khoin, d. i. menschen; met de Boschjesmannen vormen zij een van de overige bewoners van het vasteland verschillend ras. Men onderscheidt drie afdeelingen: de z.g. kolonie-H. in Kaapland, de Korana of Koramannen ten w. van den middenloop der Oranjerivier en ten n.w. van Griqualand-West, en de Nama of Namaqua, van de beneden-Oranjerivier tot aan de Walvischbaai.
De H. hebben een vuil-olijfgele huid, een vaalgrijs aangezicht, een lagen schedel met wollig, viltig haar, sterk vooruitspringende kaakbeenderen, dikke lippen, een platten, tusschen kleine oogen liggenden neus, en een kleine gestalte. Oude individuen verschillen uitwendig weinig van apen en zijn voor europeesche oogen afzichtelijke wezens. De Korana maken hierop een uitzondering. Men schat het aantal heden nog bestaande zuivere H. op 12.000.