een tot het duitsche rijk behoo- rend groothertogdom, in oppervlakte de zevende, in bevolkingssterkte de zesde bondsstaat, ligt besloten (afgezien van de exclaven) tusschen 49° 24'—50° 50' N.B. en 7° 51'— 9° 39' O.L. van Greenwich, grenst aan de pruisische provinciën Hessen-Nassau en Rheinland, het koninkrijk Beieren en het groothertogdom Baden, met zijn exclaven ook aan Württemberg, beslaat een oppervlakte van 76803/4. km.2, en telde in 1900: 1.119.893 inw. (558.240 mannen, 561.653 vrouwen), w.o. 746.201 evangelischen, 341.570 r.-kath., 7368 andere christenen en 24.486 israëlieten. Het aantal geboorten bedroeg in 1900: 38.264, het aantal sterfgevallen, met inbegrip der 1289 doodgeb. 22.999.
H. telde in 1900 vijf steden met meer dan 20.000 inw., met tezamen 273.296 inw., verder 16 gemeenten met meer dan 5000 en minder dan 20.000 inw., en 975 gemeenten met minder dan 5000 inw., met tezamen 739.231 inw.H. is deels vlak, deels heuvelachtig; de hoogste berg is de Kraaiberg (in het Odenwald, 599 meter). Het behoort grootendeels tot het gebied van den Rijn, die de hoofdrivier des lands is, dit over een lengte van 90 km. doorloopt en er rechts de Neckar, de Weschnitz, de Modau, de Main (grootendeels grensrivier) en de Lahn en links de Selz en de Nahe opneemt. Een klein deel van H. behoort tot het stroomgebied van de Weser, die van hier het water van de Fulda ontvangt. De bodem is over het geheel vruchtbaar, inzonderheid in Rijn-H. en in de Wetterau. De hoofdmiddelen van bestaan zijn landbouw, veeteelt, boschwezen, mijnwezen (bruinkool, ijzererts enz.), industrie (fabrikage van leer en lederwaren te Worms, Mainz, Offenbach, Bens- heim, tabaks- en sigarenfabrieken; fabrieken van chemicaliën, metaalnijverheid enz.) en handel (uitvoer van leer en leerwaren, galanterieën, metaalwaren en andere eigen producten, invoer van grondstoffen en levensmiddelen). Het aantal personen dat in den landbouw werkzaam is, is ongeveer even groot als het getal dergenen die hoofdzakelijk van het mijnwezen en de industrie bestaan.
Het groothertogdom H. is een ondeelbare constitutioneele monarchie; grondwet is de staatsregelingsoorkonde van 17 Dec. 1820, sedert gewijzigd door bijzondere wetten en door het rijksrecht. De heerscher voert den titel van „groothertog van Hessen en bij Rijn”, met het predicaat koninklijke hoogheid. De civiele lijst van den groothertog, evenals de overige behoeften van het hof te vinden uit de opbrengst van de domeinen, bedraagt
Aan het hoofd van elke provincie staat een provinciaal bestuur (Provinzialdirektion). De drie provinciën zijn nog verdeeld in 18 kreitsen, elk bestuurd door een kreitsambt, onder hetwelk de burgemeesters staan, en een kreits- dag, voor het grootste gedeelte bestaande uit de hoogstaangeslagen belastingbetalers van den betreffenden kreits. In den Bondsdag (zie Duitschland) heeft H. drie stemmen. H. zendt 9 leden naar den Rijksdag; daartoe is het verdeeld in 9 rijksdagsdistricten: 1) Giessen-Griin- berg; 2) Friedberg-Büdingen; 3) Alsfeld-Lau- terbach-Schotten; 4) Darmstadt-Gross-Gerau; 5) Offenbach-Dieburg; 6) Bensheim-Erbach; 7) Worms; 8) Bingen-Alzey; 9) Mainz-Oppenheim. Hoofdstad is Darmstadt.
De voornaamste inrichtingen van onderwijs in het groothertogdom zijn: de universiteit te Giessen (zie ald.), de technische hoogeschool te Darmstadt, 11 gymnasia, de hoogere handelsschool te Mainz. In 1901 bestonden 983 lagere scholen met 2741 leerkrachten en 165.809 leerlingen. Verder zijn er 'tal van scholen voor herhalings-, kunst- en vakonderwijs, te Friedberg en Bensheim bestaan kweekscholen voor doofstommen- en blindenonderwijzers (1901 met 20 leeraars en 106 kweeke- lingen); te Freiberg is een blindeninstituut.
Geschiedenis. H., met inbegrip van de deelen die later daarvan zijn losgemaakt, werd oudtijds bewoond door de Katten (zie ald.). Onder de fränkische koningen regeerden in deze streken gelijktijdig meerdere graven, totdat die van Thüringen, Lodewijk I, door huwelijk in bezit kwam van het graafschap Gudensberg, waarop alle hessische grooten genoemden Lodewijk als hun landheer erkenden. Toen in 1247 de mannelijke stam van het thuringsche gravenhuis uitstierf, kwam Sophia, dochter van landgraaf Lodewijk den Vrome en vrouw van hertog Hendrik van Brabant, na langdurige oorlogen, bij verdrag van 1263 in het bezit van
Provinciën. Oppervl. in KM2. Inw. in 1900 Inw. per KM2.
Starkenburg 3019,11 489.512 162,1
Opper-Hessen 3286,63 282.047 85,8
Rijn-Ressen 1375,03 348 334 253,3
Groothertogdom 7680,77 1.119,893 145,8
heeren van Riedesel, den r.-kath. bisschop des lands, een hooggeplaatst protestantsch geestelijke, den kanselier der universiteit, 2 afgevaardigden van den grondbezittenden adel en ten hoogste 12 door den groothertog te benoemen staatsburgers. De Tweede Kamer, die voor zes jaren gekozen wordt, bestaat uit 10 afgevaardigden der 8 steden met eigen kiesrecht (Darmstadt en Mainz elk 2, Giessen, Offenbach, Friedberg, Alsfeld, Worms en Bingen elk 1) en 40 door de overige steden en de landgemeenten te kiezen leden. De verkiezing is indirect. Voor het,kiezerschap en voor de verkiesbaarheid wordt een leeftijd van minstens 25 jaar vereischt. Aan het hoofd van het staatsbestuur staat een ministerie, dat gesplitst is in drie departementen: binnenland, justitie en financiën. Het groothertogdom is verdeeld in drie provinciën:
1. 265.000 mark. H. heeft een Eerste en een Tweede Kamer. De Eerste Kamer bestaat uit de meerderjarige prinsen van het groothertogelijk huis, de hoofden der hoogadellijke fa- miliën, den oudste van de familie der vrij-
Hessenland. Haar zoon, Hendrik I het Kind, de stamvader eener nieuwe linie, vestigde zijn residentie te Cassel. Zijn gebied was zeer klein en bepaalde zich in hoofdzaak tot het graafschap Gudensberg, doch zijn nakomelingen wisten allengs ook de andere deelen van Hessenland in hun bezit te brengen en bovendien aan den Midden-Rijn aanzienlijke bezittingen te verwerven. Na herhaalde verbrokkeling onder de afstammelingen van Hendrik I, zag Willem II zich weder in het bezit van geheel H. gesteld en liet dit bij zijn dood in 1509 aan zijn zoon Philips den Grootmoedige na. Deze nam een krachtig aandeel aan den Boeren- en Schmal- kaldischen oorlog en stond de hervorming voor. De goederen der opgeheven kloosters wendde hij aan tot uitbreiding der door hem in 1527 gestichte hoogeschool te Marburg. Hij stierf in 1567 en volgens zijn testament van 1562 werd zijn land verdeeld onder zijn vier zonen, Wilhelm IV, Lodewijk IV, Philips II en George
M. De eenigszins zelfstandige staatkundige geschiedenis van het tegenwoordige groothertogdom H. of H.-Darmstadt, begint met deze bij uitersten wil bevolen verdeeling. Van zijn vier zonen, stierf Philips in 1585 en Lodewijk in 1604, beiden zonder erven, zoodat hun gebied aan de beide overlevende broeders viel en alleen de liniën H.-Darmstadt en H. Cassel overbleven. George, de grondlegger der linie H.-Darmstadt, breidde ook door aankoop zijn gebied uit, en koos Darmstadt tot zijn residentie. Van zijn nakomelingen nam Lodewijk X (geb. 1753, overl. 1830) in 1806 den titel van groothertog aan, als hoedanig hij zich Lodewijk I noemde. Als bondgenoot van Frankrijk werden zijn troepen bij het fransche leger inge- lijfd. Gedurende zijn regeering werd in 1820 de in hoofdzaak thans nog geldige staatsregeling ingevoerd. Zijn zoon en opvolger, Lodewijk II, nam bij de gebeurtenissen van 1848 zijn zoon tot mederegent, en deze volgde hem na zijn dood in datzelfde jaar op, als Lodewijk III. Ook onder zijn bestuur ontbrak het aan overeenstemming tusschen de vertegenwoordigers en de regeering. In den oorlog van 1866 koos H. de zijde van Oostenrijk, en moest daarvoor aan Pruisen 3 millioen gulden betalen en tevens het in Maart 1866 verworven H.-Homburg, benevens eenige andere gebieds- deelen afstaan en zich bij den Noordduitschen bond aansluiten. Lodewijk III, die in Juni 1877 kinderloos stierf, werd opgevolgd door zijn oudsten neef, die als Lodewijk IV de regeering aanvaardde, in Maart 1892 overleed, en opgevolgd werd door Ernst Lodewijk (zie ald.), die thans nog regeert. Zie ook Duitschland, en Hessen-Cassel.
N.
O.
P.
Q. Hessen-Cassel,
voormalig duitsch keurvorstendom, dat thans het pruisisch regeerings- district Cassel vormt; het bestond uit een groot onregelmatig stuk land en meerdere exclaven, als het graafschap Schaumburg en de heerlijkheid Schmalkalden, en was verdeeld in Neder-Hessen met Schaumburg, Opper-Hes- sen, Fulda met Schmalkalden, en Hanau, tezamen 9581 km.2 (174 vierkante mijlen) groot en in 1868 met 745.063 inw. H. was het gebied van de oudere linie van het huis Hessen en ontstond bij de door Philips I den Grootmoedige bij uitersten wil bevolen deeling van Hessenland onder zijn vier zonen. De eerste landgraaf was Willem, die den bijnaam kreeg van den Wijze, en van 1567 tot 1592 regeerde. Hij vergrootte zijn gebied met een deel van Rheinfels, Plesse, Hoya en Henneberg. Hij koos Cassel tot zijn residentie. Zijn zoon en opvolger, Maurits, nam de hervorming aan.
Zijn land had in den dertigjarigen oorlog veel te lijden. Hij liet in 1627 de regeering na aan zijn zoon WJllem, die in 1628 de opvolging bij eerstgeboorte in zijn huis invoerde; hij stond in den dertigjarigen oorlog aan de zijde der Zweden en stierf in 1637. Een zijner latere opvolgers, Frederik II (1760—85), leidde een zeer verkwistende levenswijze en verkocht van 1776—84 op de meest stuitende voorwaarden (een hoog bedrag voor eiken in den strijd gevallene en een kleine vergoeding voor eiken niet gevallene) niet minder dan 12.000 man troepen aan Engeland, dat ze gebruikte in den oorlog tegen het opgestane Noord-Amerika; hij ontving voor deze verkochte en aan zijn praalzucht opgeofferde menschen in het geheel 2lx/4 millioen thaler. Hij overl. in 1785. Zijn zoon Willem IX nam deel aan de fransche revolutie-oorlogen, als bondgenoot van Engeland. Na den vrede van Bazel van 1795 sloot hij zich bij Pruisen aan; voor het verlies zijner bezittingen aan gene zijde van den Rijn werd hij in 1803 door andere streken schadeloos gesteld en onder den naam van Willem I tot keurvorst verheven.
In 1806 sloot hij een verdrag met Napoléon, waarbij deze de neutraliteit van het keurvorstendom erkende; bij den vrede van Tilsit echter werd het geheele keurvorstendom bij het nieuw opgerichte koninkrijk Westfalen ingelijfd. Eerst in 1813 keerde de keurvorst in zijn land terug. Door het congres van Weenen werd hem de titel van keurvorst toegestaan en verkreeg hij bij zijn vroegere bezittingen het grootste deel van het vorstendom Fulda en andere kleinere stukken. Bij zijn terugkeer in zijn land had hij de herstelling der landsstenden, gelijk zij tot 1806 bestonden, beloofd; werkelijk kwamen deze ook in 1815 en 16 bijeen en een nieuwe constitutie was op het punt afgekondigd te worden, toen de keurvorst eensklaps de constitutie weigerde. De vertegenwoordiging werd door hem niet weder bijeengeroepen en meerdere belangrijke wetten werden in den vorm van besluiten uitgevaardigd. Zijn dood (in 1821) bracht hierin geen verandering aan; eerst na de oproerige bewegingen, die in 1830 te Cassel en elders plaats vonden, bewilligde keurvorst Wilhelm II in een samenroeping der stenden en in een nieuwe grondwet.
De ontevredenheid over de voortdurende betrekkingen van den keurvorst met de gravin Reichenbach en het verplaatsen der residentie naar Hanau noopten den keurvorst den erfprins Frederik Wilhelm het mederegentschap op te dragen. De landdag werd herhaaldelijk ontbonden en het ministerie van Hassenpflug (zie ald.) door dezen in staat van beschuldiging gesteld. Ook na het ontslag van dezen bleef de onderdrukking, onder volgende ministeriën, voortduren. In dien tijd (1847)' stierf de keurvorst Wilhelm II en de regent Frederik Wilhelm I aanvaardde de regeering. De gebeurtenissen van 1848 deden ook hier krachtig haar invloed gelden. Aanvankelijk bewilligde de keurvorst in het volgen van meer liberale beginselen, maar bij de eerlang volgende reactie trad het oude stelsel weder te voorschijn.
In 1850 werd Hassenpflug teruggeroepen en opnieuw aan het hoofd van het ministerie geplaatst. Hevige botsingen vonden nu plaats. Te vergeefs poogde de generaal Haynau door de militaire macht de besluiten van den keurvorst ten uitvoer te doen brengen. De door Hassenpflug ingeroepen hulp van den bond werd verleend en een 'beiersch- oostenrijksch leger trok in Nov. 1850 H. binnen, waarna in 1852 de staatsregeling van 1831 met de toevoegselen van 1848 en 49 opgeheven en de door de regeering ontwor- pene ingevoerd werd. De verwarring en tegenkanting bleven voortduren, ook na den val van Hassenpflug in 1855, en de aandrang tot herstelling der staatsregeling van 1831 werd steeds sterker, aanvankelijk zonder gevolg. In 1862 eindelijk werd volgens bondsbesluit de staatsregeling van 1831 hersteld, nadat de keurvorst, op de bedreiging van Pruisen, hieraan zijn toestemming had gegeven.
In de vergadering van den .bond in Juni 1866 koos ook H. de zijde van Oostenrijk. Op denzelfden dag nog beval de keurvorst de mobilisatie der troepen, terwijl de vertegenwoordiging eischte een neutrale houding aan te nemen. Reeds op 16 Juni rukten de Pruisen het keurvorstendom binnen, bezetten 18 Juni Cassel, en namen 23 Juni den keurvorst gevangen, die naar Stettin werd gevoerd; 17 Aug. verklaarde daarop de koning van Pruisen Keurhessen bij de pruisische monarchie ingelijfd. De gevangen keurvorst bewilligde, om zijn persoonlijk vermogen te redden, in de inlijving, ontsloeg zijn vroegere onderdanen van den eed van trouw en begaf zich naar Bohemen. De annexatie werd door de bevolking koel opgenomen en in 1867 werd het land georganiseerd tot een pruisisch regeeringsdistrict, Cassel (zie ald.).