een acute huidziekte, waarbij op de huid groepjes van kleine, met een sereuzen of etterigen inhoud gevulde blaasjes ontstaan. De meest voorkomende vormen dezer huidziekte zijn rozijnenbaard (Herpes labialis) en gordelroos of St.
Antoniesvuur (Herpes zoster). Eerstgenoemde vorm treedt op om de lippen na moeraskoorts. Gordelroos doet zich voor als waterheldere blaasjes, die zich op een helft van het hoofd, den romp of de ledematen ontwikkelen, als het ware een halven gordel vormen, en den loop der huidzenuwen volgen. Vóór het uitbreken van den uitslag, hetzij deze met koorts gepaard gaat of niet, heeft men meer of minder hevige pijn. De duur dezer pijnlijke ziekte bedraagt 2 tot 4 weken; daarna geneest zij altijd volkomen. De oorzaak is zoo goed als onbekend.
Dat een zenuwaandoening in het spel is, besluit men daaruit, dat de blaasjes den loop der zenuwbanen volgen. Daar men bij de moeraskoortsen deze en dergelijke uitslagen niet zelden waarneemt, moet men het uit den bodem opstijgende vergift, dat de koorts teweegbrengt, ook als een der oorzaken van deze uitslagen beschouwen. Bij de behandeling vermijde men prikkelende middelen en lang voortgezette aanwending van vochtige warmte. Het best bestrooie men het lijdende deel met zink-wit (oxydum zincicum 1: 15—25 deelen meel) en zorge voor rust. Afwasschen met salicyl-oplossing (1: 200) gevolgd door droge bedekking doet goeden dienst; eveneens zalf met helschen steen, zink-oxyde of opium. Inwendig: zure, verkoelende dranken, chinine in kleine hoeveelheden, licht dieet en zorg voor stoelgang. Is de pijn zoo hevig, dat de nachtrust er door lijdt, dan trachte men door chloral verbetering te verkrijgen.