(graaf) pruis. generaal-veldmaarschalk, geb. 26 Oct. 1800 te Parchim in Mecklenburg-Schwerin; hij bezocht de kadettenschool te Kopenhagen, werd in 1819 officier bij het deensche leger, ging in 1822 in pruis. dienst over (als luit. bij de infanterie) en werd in 1832 bij den generalen staf geplaatst; 1835—39 hield hij zich in het oosten op en werd de vertrouweling van sultan Mahmoed II, wiens raadgever hij was bij de reorganisatie van het turksche leger. Naar Pruisen teruggekeerd klom hij van 1843—59 op van majoor tot chef van den generalen staf in den rang van luit.-generaal.
In den oorlog met Denemarken had hij het opperbevel (onder prins Friedrich Karl) over het verbonden leger. Na den vrede keerde hij tot zijn post van chef van den gen. staf terug. In de lente van 1866 legde hij den hoogen krijgsraad, te Berlijn vergaderd om de mogelijke vredebreuk met Oostenrijk te bespreken, een volledig operatieplan voor, dat de algemeene goedkeuring wegdroeg en later stipt gevolgd werd onder leiding van M. zelf. Ook in den fransch-duitschen oorlog was het door M. voorgeslagen plan de campagne de grondslag der duitsche krijgsoperatiën. M. werd in 1871 generaal-veldmaarschalk en in 1872 lid van het prnis. Heerenhuis; verder was hij lid van den Rijksdag en stemde in dat lichaam met de duitsch-conservatieven.
Hij overl. 26 April 1891. Van zijn geschriften moeten vermeld: Briefe über Zustände und Begebenheiten in der Türkei 1835—39 (1841, 6de dr. Berl. 1893), Briefe aus Russland (4de dr. 1893). Na zijn dood versehenen zijn Gesammelten Schriften, und Denkwürdigkeiten (8 dln., Berl. 1891—93, goedkoope uitgave 3 dln. 1989).