sedert Alexander den Grooten naam voor de geleerde oosterlingen (vooral Joden), die niet in Griekenland geboren waren doch zich van de grieksche taal bedienden en eenigszins de grieksche levenswijze navolgden (zie Hellenisme), vooral in Syrië en Egypte, en speciaal de Joden te Alexandrië. Tegenwoordig verstaat men onder H. (of Graecisten) de geleerden, die bijzondere studie maken van de grieksche taal en oudheidkunde, en in de bouwkunst de voorstanders van het z.g.
Hellenisme.