Gepubliceerd op 17-02-2021

Haring

betekenis & definitie

Clupea Cuv., geslacht van de familie der Haringachtige visschen (zie ald.), bevattende visschen van een sterk samengedrukte lichaamsgedaante, groote, licht afvallende schubben, en gevorkte staartvin. De gewone H., Clupea harengus, 18—36 centim. lang, met kleine, smalle buik- en borstvinnen, ver naar achteren staande aarsvin, leeft in het noordelijk deel van den Atlantischen oceaan, in de Noordelijke IJszee, in de Noorden Oostzee en aan de noordkust van Azië, en gaat niet zuidelijker dan tot de noordkust van Frankrijk.

In de overige europeesche zeeën wordt hij door andere soorten vervangen; ook de aan de noord-amerikaansche oostkust in ontzaglijke scholen voorkomende H. is een andere soort dan onze H., van welke laatste men nog tal van rassen onderscheidt. De Hr is voor den handel een der belangrijkste visschen. In den rijtijd zwemmen zij in mijlenlange en -breede scholen bijeen; vaartuigen die daartusschen geraken, loopen groot gevaar. De jonge visschen, 5—8 millim. lang, hebben na een jaar reeds een lengte van 16—17 centim. Elke wijfjes-H. schiet 40—60.000 eitjes, die in het water bevrucht worden. De H. is een roofvisch en voedt zich hoofdzakelijk met kleine schaaldieren.

Jaarlijks worden reusachtige hoeveelheden gevangen. Men eet dezen visch, die zeer welsmakend vleesch heeft, versch, gezouten, gerookt, ingelegd enz.

< >