Gepubliceerd op 19-01-2021

Adel

betekenis & definitie

Fr.: noblesse; Duitsch: Adel; Eng.: nobility, in de samenleving een erfelijke rangonderseheiding, waaraan in de meeste gevallen sommige voorrechten verbonden zijn. De oude Romeinen reeds waren verdeeld in nobiles en ignobiles; omstreeks 340 jaar v.

C. ontstond uit de Plebejers een stand waaraan het recht werd toegekend om hooge staatsbetrekkingen te bekleeden; in den loop der tijden verkregen de nakomelingen van zoodanigen die belast geweest waren met hooge bedieningen en waardigheden, het jus imaginum, het privilegie om beeltenissen hunner voorzaten te hebben; de ignobles mochten noch beeltenissen van zich zelven noch van hunne voorouders in hun bezit hebben.De oorsprong der leenheerlijke aristocratie in Europa staat ten deele in verband met de verdeeling der veroverde landen onder de leiders en krijgslieden der natiën die het Romeinsche rijk omverwierpen, op welke verdeeling soms veronderstelde bekwaamheid, soms verrichte diensten, soms andere zaken invloed uitoefenden; het Frankische rijk in Gallië werd gesplitst in gouvernementen, onder bestuur van hoofden, Comes genaamd, met welken titel het Teutoonsche Graf overeenstemde; hoogere waardigheid en uitgebreider gebied werd toegekend aan Dux (hertogen), een titel, evenals Comes (graven), van Romeinschen oorsprong; de Dux voerden altijd de legerscharen aan, terwijl de Marquises belast waren met het bewaken der grenzen; de Comes, de Dux en de Marquises vormden den hoogen adel; daaruit ontstond een tweede klasse, de baronnen, en een derde omvatte vasallen wier leenroerigheid hen toegang gaf tot de rangen der aristocratie, van welke zij leenbezit erlangden; zij waren onmiddellijk onderworpen aan den hoogeren adel, hetgeen in Frankrijk het langst in stand bleef, doch in Engeland reeds tijdens Willem den Veroveraar werd afgeschaft, daar deze niet alleen den hoogeren adel, maar ook den lageren den eed van trouw jegens hem liet afleggen, waarmee de invloed van den hoogen adel, als tusschenpersoon tusschen lagen adel en vorst opgeheven werd.

Na de invoering der Heraldiek en de ontwikkeling daarvan tot een stelsel, werd een wapenschild te voeren een erkend privilegie, een onderscheidend kenmerk tusschen edelman en burger. Wie een opmerkelijke daad verrichtte, ontving van den vorst brieven van adeldom, waarin het te voeren wapenschild, zonder hetwelk een edelman niet erkend werd, omschreven werd.

In Duitschland bestond oorspronkelijk de adel uit den Rijksadel (aartsbisschoppen, bisschoppen, hertogen, markgraven, palzgraven, landgraven) welke zitting had in den rijksdag; de meeste der zooeven genoemde rangen zijn in 1815 verheven tot dien van prins; later onderscheidde men verder nog den lageren adel (graven, baronnen, edelheeren) en den gewonen adel, zich slechts onderscheidende door het plaatsen voor den familienaam van het voorzetsel „von’\

In Engeland bestaat de hooge of de eigenlijke adel uit de volgende vijf graden: Duke (hertog), Marquis (markies), Earl (graaf), Viscount (burggraaf), en Baron (baron), die gegezamenlijk de peerage vormen en zitting hebben in het Hoogerhuis; van den Schotschen adel hebben 16 pairs zitting in het Hoogerhuis; de Acte van vereeniging met Engeland bepaalt het in den adelstand verheffen; van den Ierschen adel hebben 28 pairs zitting in het Hoogerhuis; op elk drietal adellijke geslachten dat uitsterft kan één nieuwe verheffing in den adelstand plaats vinden, met bepaling dat wanneer het aantal pairs in Ierland tot 100 is gedaald, voor elk geslacht dat alsdan uitsterft een ander in de plaats kan gesteld worden; allen die in Engeland en Schotland tot pair zijn verheven tussehen den datum der vereeniging van Ierland met Engeland zijn pairs van Groot-Britannië; alle pairs van GrootBritannië hebben zitting in het Hoogerhuis; de oudste zoon treedt in de rechten des vaders; een pair die verschillende titels heeft, wordt aangesproken met den hoogste daarvan, terwijl een zijner lagere titels uit hoffelijkheid aan zijn oudsten zoon wordt gegeven; evenzoo zijn er bijzondere beleefdheidstitels voor zijn overige kinderen, welke evenwel niet overgaan op de kinderen van dezen.

In Frankrijk was een beperkt getal leden van den hoogen adel in het bezit van bijzondere voorrechten; de titel van hertog (Duc) was onderworpen aan strenge regelen; de overige graden werden dikwerf wederrechtelijk aangenomen en beleefdheidshalve door de samenleving erkend; onmiddellijk vóór de groote omwenteling gaven niet minder dan 80.000 families adeldom voor, van zeer vele daarvan was de herkomst duister; minder dan 3000 behoorden tot oude familiën. De achting in Frankrijk voor den adel hing niet zoozeer af van den graad of rang, als wel van den ouderdom van het geslacht en de verdienstelijke leden die een geslacht had voortgebracht. Dezelfde titel werd niet gedragen door alle levende leden van een geslacht; ieder der zoons van een geslachtshoofd nam den titel van een der familiegoederen aan, hetgeen groote verwarring teweegbracht. De revolutie hief allen adel op. De Nationale vergadering decreteerde 18 Juni 1790 dat erfelijke rangonderscheiding een instelling is onvereenigbaar met de beginselen waarop een vrije staat behoort te berusten: titels, familiewapens en livreien werden opgeheven. Napoleon schiep in 1808 een nieuw stelsel van adeldom, waarbij de titel overging op den oudsten zoon; bij de restauratie werd de oude adel hersteld.

De aristocratie van Venetië had haar oorsprong in den handel; ofschoon geen titels voerende, werd zij gerangschikt onder de meest onderscheiden adelstanden van Europa..

In Florence werd in de 14de eeuw onder het handelsbestuur adeldom aangerekend als een reden tot uitsluiting van het recht tot bekleeding van eenige waardigheid in het bestuur; en om het burgerrecht te genieten, was een edelman gehouden zich van de rollen des adels te doen schrappen; langzamerhand groeide alzoo naast den ouden adel een soort plebejische adel op (de Ricci, de Medici) wier aanspraken op onderseheidingsrechten oorspronkelijk berustten op bezittingen.

De Italiaansche adel heeft deze bijzonderheid dat hij grootendeels uitgaat niet van den souverein, maar van de stedelijke overheden, geheel onafhankelijk van den vorst; deze overheden hebben geen bevoegdheid titels te verleenen, maar kunnen in den adelstand verheffen wien hun goeddunkt. De voornaamste graden van den huidigen adel in Italië zijn Prins of Hertog, officieel aangeduid als Barone Romamo, Markies, Graaf, Ridder (Cavalierj).

De adel van Spanje beroemt zich op bijzonderen ouderdom en zuiverheid van bloed, en op zijn afkomst van helden en landveroveraars; de Spaansche adel beschouwt zich als de adel bij uitnemendheid, adellijker dan de adel van eenig ander land, waar gewone burgerlijke waardigheden, soms verdienstelijke daden op het gebied van handel en nijverheid, de oorsprong van de verheffing van menig geslacht zijn. Hij telt twee klassen: de Grandes, vroeger „rioo ombria” en de Hidalgos, (,,hijo d’algo”, zoon van iemand) welke strikt genomen het uitsluitend recht hebben op het voorzetsel Don, hetwelk, evenals het Engelsehe Sir, gevolgd moet worden door den voornaam en niet door den familienaam. Vroeger waren de Grandes onderscheiden in drie klassen: de eerste klasse was gerechtigd den hoed op te zetten in tegenwoordigheid des konings on vóór deze hen aansprak, de tweede klasse mocht dit doen nadat de koning het woord 'tot hen gericht had, de derde nadat de koning gesproken en antwoord van hen ontvangen had; de tweede en derde klasse zijn thans opgegaan in de eerste; van de Grandes dragen sommigen den titel van hertog, anderen dien van markies, weer anderen dien van graaf.

In Rusland was datgene wat aan het begrip adellijk beantwoordde van een patriarchalen, niet van leenheerlijken aard, tot op Peter den Groote; maar in zijn angstvalligheid om in geen enkel punt bij het westen achter te staan, overdreef hij het model waarnaar hij de bestaande aristocratie vervormde, en sinds verschaft de Russische adel zich steeds nieuwe voorrechten. Vóór Moscou werd verbrand, bestond de helft der bevolking uit edelen, met inbegrip hunner domestieken.

In Nederland verleent de koning adeldom; de voorrechten, aan den adelstand toegekend bij besluit van 13 Febr. 1815, vervielen gedeeltelijk door de grondwet van 1848; vreemde adeldom kan door geen Nederlander worden aangenomen; het onbevoegd voeren van adellijke titels is strafbaar gesteld; de voornaamste adellijke familiën hebben zich in het stamboek van den Raad van Adel doen inschrijven; grondwettelijk heeft de Nederlandsche Adel geen voorrechten dat dat van het plaatsen van hun rang voor hun naam.