Gepubliceerd op 29-01-2021

Genua

betekenis & definitie

1) Provincie van het koninkrijk Italië, in het landsciiap Ligurië, omvat het oude Ligurië en her, gebied der voormalige republiek G., grenst ten n aan de provinciën Allessahdria, Pavia, Piacenza en Parrna, ten o, aan Massa en Oarrara, ten z. aan de Middellandsche zee, ten w, aan Porto-Maurizio en Cuneo, beslaat een oppervlakte van 4114 km", en telde in 1881: 760 122, en in 1901: 935 483 inw. of 227 inw. per | (J km. De prov. is verdeeld in de 5 districten Albenga (46 gemeenten), Savona(41 gem.), Genua (52 gein.), Chiavari (28 gem.), en Spezia (28 gom.). De prov. bestaat uit een smal le strook kustland aan de golf van Genua; het gedeelte ten oosten van de stad O. tot aan Spezia wordt ook met den naam Riviera di Levante aangeduid, terwijl de streek ten westen der stad tot aan de fransche grens Riviera di Ponente heet. Het land is grootendeels bergachtig en is bezet met uitloopers van de Zce-Alpen, (MonteCarmo 1389 meter) en met de Ligurische Apennijnen (Monte-Beigua 1287 m., MonteAiitola 1597 m., Monte Bue 1803 m., MontePenna 1731 m., Monte-Gottero 1639 m.). Van de rivieren, voor het meerendeel kort en onbeduidend, monden de Centa, de Polcevera, de Bisagno, de Entella en de Magra met de Vara in de Ligurische zee, terwijl de Trebbia, de Scrivia en de Bormida noordwaarts naar de Po loopen. Het klimaat van G. is zacht en gezond, des zomers zeer warm, in voor- en najaar uiterst onbestendig en winderig (scirocco on traniontana). Hoofdmiddelen van bestaan zijn industrie (scheepsbouw, machinebouw, fabrikage van zilver-, goud-, ijzer-, zijden-, wollen- en katoenen waren, papier, zeildoek, houtskool, conserven, zeep, ijs), visseherij, zijderups-, vee- en bijenteelt, landon tuinbouw (vruchten, olijven, wijn, aardappelen, groenten, bloemen) bergbouw (koper, kali, gips, albast, marmer, schiefer) en handel (ondersteund door de havenplaatsen G., Spekia, Savona en Albenga. De bewoners, Genueezen, bewegelijk, werkzaam, lichtzinnig en sluw, spreken een moeilijk verstaanbaar dialect, waarin ook een kleine literatuur is ontstaan.

2) Genua, ital Genova, fransch Gënes, genueesch Zëna, hoofdstad der prov. G, voorheen hoofdstad der republiek Genua (1788: oppervlakte 5000 km2, met 400 000 inw.) en van het latere hertogdom G., ligt onder 44° 24,3' N. B. en 8" 54,3’ O. L. van Gr. (vuurtoren op Capo Faro), 22½ uur z. o. van Turijn, aan de golf van G. De gemiddelde temperatuur bedraagt in Jan. 7,8, in Juli 21,6, over het geheele jaar 15.9° C.

De stad, wegens ligging en haar vele gebouwen van marmer bijgenaamd la Superba (de Prachtige), is halvemaanvormig en amphitheatersgewijs gebouwd aan de steile hellingen der Ligurische Apenijnnen. De ruime haven (204 hectare gr.), een der belangrijkste der Middellandsche zee, met talrijke dammen, vormt een halven cirkel van ongeveer 2 kilometer doorsnede, en bestaat uit de voorhaven (Avamporto Vittorio Emanuele), de nieuwe haven (Porte Nuovo) en de binnenhaven (Porto). Onder de dammen, die tot bescherming der haven dienen, zijn de Molo Giano (470 meter lang) in het o. en de Molo Nuova of nieuwe havendam (657 m. lang) in het w., de buitenste. Op het rotsig schiereiland Capo Faro in het w. verheft zich de groote vuurtoren (IaLanterna), welks licht, 117⅖, meter boven den spiegel der zee, 27 zeemijlen ver zichtbaar is. Tal van andere verlichtingswerken vergemakkelijken het binnenloopen van de haven. Aan de n.o.-zijde der haven bevindt zich de vroegere oorlogshaven, in welke in 1517 Fiesco verdronk, en de oostzijde de vrijhaven (Porto franco). De haven heeft een nieuw ijzeren drijvend dok (85½ m. lang 90⅕ m. breed, 10½ m, hoog) en twee steenen droogdokken, G. is voorts omringd door vestingwerken en is een der voornaamste zee- en landvestingen van Italië.

In de oude, rondom de haven gelegen deelen der stad zijn de straten meest zeer nauw, onregelmatig, steil, en wegens de groote hoogte der huizen donker, echter goed geplaveid en zeer zindelijk; vele zijn aangelegd in den vorm van trappen met zeer breede treden, met aan elke trede eenige huizen ; andere zijn door werkelijke marmer- en graniettrappen of brugachtige overgangen met elkander verbonden; eenig is in dit opzicht de in 1718 door den bouwmeester Langlad gebouwde Carignanobrug, die in het zuiden der stad over huizen van zeven verdiepingen naar de gelijknamige kerk voert. In den nieuweren tijd zijn tal van ruime en breede straten ontstaan. Van uit het middelpunt der stad, het plein (piazza) Deferrari, met het bronzen ruiterstandbeeld van Garibaldi (1893), voert de Via Roma, een moderne winkelstraat, naar de met hoornen beplante Piazza Corvetto. Noordelijk en zuidelijk van deze pleinen, de grootste en mooiste van G.. bevinden zich twee openbare parken, het Vilettra di Negro met het marmerstandbeeld van Mazzini (1882) en het Aqua Sola, met lommerrijke wandelingen en mooi uitzicht. Van de Piazza Corvetto voert de breede, nieuwe Via Assarotti naar de aanmerkelijk hooger gelegen Piezza Manin, waar de sinds 1876 aangelegde Via di Circonvallazione a Monte begint, die onder verschillende namen (Corso Amedeo, Corso Solferino. Corso Magenta, Corso Paganini. Corso Firenze en Corso Sant’Ugo) ter hoogte van gemiddeld 100 meter langs de bergen loopt en met zijn prachtige villa’s enz. en heerlijk uitzicht over de benedenstad een der fraaiste wandelingen van G. vormt en met zijn voortzettingen tot aan de Piazza Aquaverde, in de nabijheid van het hoofdspoorwegstation, reikt. Op laatstgenoemd plein verheft zich het marmeren Columbus-monument (het werk van Michele Canzio, 1862 onthuld), met vier allegorische figuren aan het voetstuk. Door de Via Andrea Doria komt men van de Piazza Aquaverde op de Piazza Principe aan de haven, met een monument in brons (Handel en Industrie Genua beschermend), in 1896 opgericht ter oere van Duca di Galliera. Van hier leidt de in 1885 aanmerkelijk verbreede Via Carlo Alberto naar de Piazza Caricamento, met een in 1893 onthuld bronzen standbeeld van Raffaele Rubattinos, oprichter van de eerste nationale scheepvaartmaatschappij. Door de Via Vittorio Bmanuele komt men van hier over de Piazza Cavour op de schoone Circonvallazione a Mare, een 18 meter breede, dicht langs de zee loopende kade, die tot aan de monding van de rivier Bisagno reikt en naar de Piazza d’Armi, het excercitieveld, voert. Van hier leidt de Via Venti Settembre onder de nieuwe, huizenhooge Ponte (brug) Monumentale door, weer naar de Piazza Deferrari. Behalve de reeds genoemde straten zijn nog te noemen de Via Garibaldi, Via Cairoli, Via Balbi, welke van de binnenstad naar het hoofdstation voeren, de Via Luccoli, een ouderwetsche winkelstraat, de met een glazen kap overdekte Galleria Mazzini, de Via San Lorenzo, en onder de nieuwe straten de Via Corsica, Via Caffaro, Via Palestro. Tot de hoofdpleinen behooren nog de Piazza Fontane Marose, de Piazza Umberto I, de Piazza Annunziata, de Piazza Brignole en de Piazza dei Banchi.

G. had in 1881 179 515, in 1895 221197, in 1901 231809 inw.

Onder de 82 kerken is de kathedraal San Lorenzo, deels in roinaanschen, deels in gothischen en renaissancestijl, de oudste; de oudste gedeelten van dit bouwwerk stammen uit de 10de eeuw; zij bevat tal vanreliquien, als van Jezus, van Johannes den Dooper, enz., alsmede graftomben der familiën Doria, Fieschi, enz. De overige kerken (de Sant’ Ambrogio, een jezuïetenkerk, 16de eeuw, de San Matteo, 1278 in gothischen stijl omgebouwd, de Santissima Annunziata, 1587 naar plannen van Giac. della Porta voltooid, de sierlijkste kerk van geheel G., de Santa Maria di Carignano, 1555 door Alessi begonnen, 1603 voltooid, uit bouwkunstig oogpunt de mooiste kerk van G., de Santo Stefano, de kerk waarin Columbus werd gedoopt, in de 13de eeuw begonnen, de San Bartolomeo, 300 jaar oud, waarin de zweetdoek, Santo Sudario, met het profiel van het aangezicht van Christus, de San Siro, 1580 voltooid, de Concezione Immacolata, de Waldenzerkerk, een eenvoudig torenloos gebouw, enz.) zijn voor het meerendeel wel hoogst prachtig en kwistig versierd, doch overigens van geen bijzondere merkwaardigheid. G. heeft een menigte paleizen en dergelijke gebouwen uit den bloeitijd der renaissance, die haar in de kultuurgesehiedenis een klinkenden naam hebben gegeven. De voornaamste onder deze bouwwerken dankt de stad aan den bouwmeester Galeazzo Alessi (1500—72), die van 1550 tot 1565 te G. werkte, en aan Bartolomeo Bianco (1604 —56), Andrea Tagliafieo (1729—1812) en Simone Cantoni (1736—1818), die in den geest van Miehelangelo Alessi’s voetspoor volgden. Vermeld moeten: het Palazzo Marcello Durazzo-Pallavicini, 1632 door Bianco gebouwd; de wonderschoone trap werd er in 1769 door Tagliafieo aan toegevosgd; het Palazzo Rosso, met mooie, roode façade, 1635 door Bianco gebouwd, in 1874 door de markiezin Maria Brignole-Sale (vrouw van markies Raffaele de Ferrari, Duca di Galliera) en haar zoon Filippo met inbegrip der bibliotheek-(20 000 boekdeelen en vele handschriften) aan de stad ten geschenke gegeven; ’t Palazzo Bianco (het Witte paleis), omstreeks 1565 door Ponzelli gebouwd en in 1889 door de zooeven genoemde hertogin di Galliera met al zijn kunstschatten aan de stad vermaakt en tot museum bestemd; liet Palazzo Cambiaso, een prachtbouw van Alessi, met marmeren voorgevel; het Palazzo Spinola, naar een ontwerp van Alessi 1560 voltooid; het Palazzo Georgio Doria, naar Alessi (1560), met fresco’s van L. Cambiaso en schilderwerken van Van Dijck, Guercino, Veronese, Domenichino; het Palazzo Serra, omstreeks 1500 voltooid, het inwendige van Tagliafico, met de schoonste zaal van geheel G.; het Palazzo Ducale. voorheen residentie der doges, thans staats-eigendom en tot regeeringsgebouw ingericht, in de 13de eeuw gebouwd, 1548 door Kocco Pennone verbouwd en na een grooten brand in 1777 geheel vernieuwd, met imposante marmerfacade; het Palazzo del Municipio (stadhuis), vroeger Pal. Doria Tursi, 1564 door Kocco I.urago gebouwd, met tal van herinneringen aan Columbus en Paganini; het Palazzo di Andrea Doria, in het jaar 1522 door de republiek ten geschenke gegeven aan den admiraal van dien naam, padre della patria, vader des vaderlands bijgenaamd: het Palazzo Reaie, sinds 1817 in het bezit van het savooische koningshuis; het Palazzo Balbi-Senarega, 1632 door Eianco begonnen, nog thans in bezit van de familie Balbi, die hier een belangrijke verzameling schilderijen heeft aangelegd ; het Palazzo deli’ Universita (universiteitsgebouw;, door Bianco ontworpen, 1623 voor het toenmalige jezuïeten-college begonnen, met een gedenkteeken voor den eersten doge van G., Simone Boecanegra (1339), en een overvloed van beeldhouw- en schilderwerk, waaronder fresco’s van Carlone; het Palazzo dell’ Accademia di belle Arti (academie der schoone kunsten), door Barabino gebouwd; de beurs, ontworpen door Ceresola gezegd Vannone, in de 18de eeuwvernieuwd, met een marmeren standbeeld van Cavour. Onder de nieuwere bouwwerken zijn nog vermeldenswaard de Villa Gruber, met fraai-aangelegde parken, de Villa Mackenzie met mooien toren en het Castello di Albertis.

G. is zetel van het provinciaal bestuur, van een aartsbisdom (omvattend het aartsdiocees G. en de suffragaan-bisdommen Albenga, Bobbio, Brugnato, Savona, Tortona, Ventimiglia) en van allerlei rechtscolleges en militaire directies. G. heeft tal van inrichtingen van onderwijs; het in de 17de eeuw ontstane jezuieten-college werd in 1812 door Napoléon in een universiteit veranderd, deze heeft een rechtsgeleerde, een medisch-chirurgische, een mathematisch-natuurwetenschappelijke en een philosophische faculteit, alsmede eenpharmaceutische school, in 1900 tezamen met 127 hoogleeraren en docenten en 1330 geïmmatriculeerde studeerenden ; zij bezit verder een bibliotheek (1773 gesticht, 95 000 boekdeelen, 35 000 kleinere geschriften, 1450 manuscripten), een botanischen tuin, een museum (antieke uitgravingsvondsten), een observatorium, een numismatisch, een natuurhistorisch en een physisch kabinet. Verder: ’n academie der schoone kunsten, 2 gymnasia, 2 lycea, theologisch seminarie, een hoogere schooi voor scheepsbouw' (gesticht 1870), een hoogere handelsschool met universiteitsrang, en tal van andere. Hoofdnriddelen van bestaan zijn industrie, n.l. fabrikage van zijden en katoenen stoffen (9 zijdefabrieken, 17 katoenspinnerijen en 15 -weverijen), damast, kunstbloemen, goud- en zilverwerken, papier, leer (27 fabrieken), meubilair, ivoorwaren, marmer-, albast- en koraalwerken, essencen, ingemaakte vruchten, chocolade, maccaroni, enz., en inzonderheid handel; G.’s handel breidt zich steeds uit en de stad heeft alle kans binnenkort de hoofdhaven der Middellandsche zee to worden: in 1900 werd voor een waarde van 519 679 519 lire ingevoerd en voor 240106 592 lire uitgevoerd; de hoofdimport valt op steenkool, van welk artikel G. van de totale engelsche export meer betrekt dan eenige andere haven ter wereld. De doorvoer van buitenlandsehe waren bedroeg in 1900 over zee: 42 304 682 lire, over land 113 259 691 lire. ïe G. bestaan 12 grootore bank-instellingen. G. heeft verder een beurs, een clearinghouse, het bureau Mercurio Italiano voor handelsinformaties, een 40-tal consulaten.

De cijfers van 1900 specificeerden zich voorts als volgt: aangekomen stoomschepen : italiaansche, groote vaart 993 (1 379 916 registerton), buitenlandsche idem 1727 (2 568 739 r.), ital. kustvaart 836 (458 453 r.), buitenlandsche idem 84 (92 724) tezamen 3640 schepen (4499 832 r.): vertrokken stoomschepen ital. groote vaart 889 (1 269 737 r.), buitenlandsche idem 1507 (2 395 268 r.), buitenlandsche idem 333 (380 532 r.), tezamen 3652 (4 569 441 r.).

G. ligt aan de spoorlijnen G.-Ventimiglia (151 km.), G.-Pisa (165 km), en G.-NoviMilaan (145 km.); laatstgenoemde lijn is de zuidwaartsehe voortzetting van de Gotthardbaan, die G. voor Duitschland en Zwitserland tot hoofdexporthaven der Middell. zee gemaakt heeft. Het hoofdstation in het westen der stad (Stazione occidentale), gelegen aan de Piazza Aquaverde, is met het oosterstation (Stazione oriëntale) aan de Piazza Brignole verbonden door een 21/l4 km. langen tunnel, die met een wijden boog om de stad loopt en een zijtak naar het havenstation uitzendt. G. is zetel van meerdere stoomvaartmaatschappijen, onder welke de Navigazione Generale Italiana, Veloce, Italia, Prince-lijn, Anchor-lijn en Ligure-Brasiliana de voornaamste zijn.

Omstreken

3 km. ten n.o. der stad ligt, aan een berg, de gemeentelijke begraafplaats, het Campo santo, 1835—43 aangelegd, een der schoonste van Italië, rijk aan grootsche monumenten en praalgraven. Ten w. der stad breidt zich aan de kust de stad San Pier d’Arena of Sampierdarena (met 24000 inw.) uit, met tal van door tuinen omgeven paleizen, groote machinefabriek, ijzergieterij, suikerraffinaderij, zeebaden. Verderop liggen Cornigliano (5200 inw.), Sestri (1200 inw.) met groote scheepswerven, Pegli (7800 inw.) met de vermaarde Villa Pallavicini-Durazzo; 11 km. ten o. van G. ligt Nervi (7000 inw.); aan den weg derwaarts toont een obilisk de plek aan, waar Garibaldi zich 5 Mei 1860 voor de expeditie naar Zuid-ltalië inscheepte.

Geschiedenis In den oudsten tijd hoofdstad van Ligurië, kwam G., in 222 v. Chr. door Marcellus veroverd, onder de heerschappij der Romeinen, die de stad met de provincie Gallia cisalpina vereenigden. In den tweeden Punischen oorlog werd het in 205 door Hannibal’s broeder Mago veroverd en verwoest; eenige jaren later werd het echter door de Romeinen herbouwd. In de dagen van keizer Augustus was G., naar Strabo vermeldt, de hoofdhandelsplaats van Ligurië. Tot aan de verovering van het west-romeinsche rijk bleef G. onder de heerschappij der Romeinen. De bourgondische inval in Italië (539 n. Chr.) trof ook G., hetwelk later tot het exarchaat behoorde. In 670 werd G. door de Longobarden veroverd en verwoest; weinig later herbouwd werd het nu een eeuw lang bestuurd door longobardische graven, tot het in 774 in de macht der Franken kwam. Gebruik makende van de algemeene verwarring onder de laatste Karolingers, begon de stad omstreeks de helft der 10e eeuw zichzelf te besturen. Zij nam nu zeer in macht en aanzien toe en reeds in 958 moest koning Berengarius de republiek erkennen. G. ontwikkelde zich alsnu onder het bestuur van zijn adellijke familiën tot een rijken, machtigen staat, die in vreemde landen vele handelsfactorijen stichtte. Toen in de 11e eeuw Pisa in vereoniging met G. het door de Arabieren bezette Sardinië veroverde (1017) en voor zich behield, en later ook Corsica in bezit nam (1070) en daardoor de beheerscher der zee werd, kwam het tusschen de beide naburige stedenrepublieken tot een verwoeden oorlog, die eerst in 1133 door pauselijke tusschenkomt ten gunste van G. eindigde. G. werd nu ook tot een zelfstandig aartsbisdom verheven. Zijn vloot nam in 1079 en 1104 een werkzaam aandeel aan de kruistochten, waardoor het zich een gebied in het heilige land verwierf en zeer in aanzien toenam. Ten tijde der Hohenstauf en wist G. zijn onafhankelijkheid te handhaven; keizer Frederik I trachtte in 1155, echter met weinig gevolg, de republiek aan zich te onderwerpen, en liet haar, nadat zij in het alleggcn van den leeneed had toegestemd, haar zelf-regeering. Op het einde der 12de eeuw liet G. zich door schitterende beloften bewegen zijn vloot ten dienste te stellen van keizer Hendrik VI, die een aanslag op Napels en Sicilië in den zin had. De door hebzucht verblinde koopstad bevorderde op elke wijze het avontuur van den duitschen keizer, die in 1194 in korten tijd het bedoelde rijk vermeesterde, doch tegenover zijn genueesche bondgenooten geen zijner beloften nakwam en zelfs van hun oneenigheid met Pisa gebruik maakte om hen ook de voorrechten op Sicilië te ontnemen die zij tot hiertoe genoten hadden. In den strijd van Frederik II met den paus en de Lombarden stond G. aan de zijde der laatsten; alleen door G.’s hulp gelukte het paus Innocentius IV naar Frankrijk te ontkomen. Daarentegen werd Hendrik VII in 1311 door G. schitterend ontvangen; de opperheerschappij van dezen keizer werd bereidwillig erkend. In de 13de eeuw ontbrandde de kamp tusschen G- en Pisa om de heerschappij ter zee opnieuw. De Genueezen ontrukten Pisa Corsica en vele bezittingen op het vasteland, inzonderheid nadat zij in 1284 de vloot van Pisa in een zeeslag bij Meloria geheel hadden vernietigd; langzamerhand vermeesterden zij alle bezittingen van Pisa, zelfs Sardinië (dat zij echter in 1296 aan den door'paus Bonifacius VIII daarmee beleenden koning Jakob II van Aragon moesten afstaan) en Elba (1290). G. kreeg door dit alles, en vooral ook doordat omstreeks dezen tijd de haven van Pisa begon te verzanden, het overwicht in het westelijk deel der Middellandsche zee. Ingevolge de ondersteuning die de republiek keizer Michael Paleologos in 1261 bij de verovering van Konstantinopel verleend had, kreeg zij aldaar de voorsteden Pera en Galata, alsmede het eiland Chios en vrijen handel op de Zwarte zee. Alsnu legden de Genueezen overal nederzettingen aan: op Sicilië, de Balearen, in Tripolis en Tunis, op Cyprus, Lesbos en Chios; zij stichtten Kaffa, verkregen Azov en sloten verdragen met Armenië. Zoo traden zij overal de Venetianen in den weg, hetgeen ten slotte tot een met enkele onderbrekingen meer dan 100 jaar voortgezetten oorlog tusschen G. en Venetië leidde, die met de vernietiging der door Tizio Cibó gekommandeerde genueesche vloot bij Chioggia door den doge Andrea ('ontarini (23 Dec. 1379) en met den voor de republiek G. ongunstigen vrede van Turijn (1381) eindigde. G.’s macht had een gevoeligen knak gekregen.

Gedurende de oorlogen met Pisa en Venetië woedden in den boezem der republiek onophoudelijk geschillen omtrent de constitutie. De eerste periode in de ontwikkeling der grondwet kan als het bestuur der consuls worden aangeduid; gedurende dit tijdvak stond aan het hoofd der republiek een college eerst van 3, toen van 4, eindelijk van 6 consuls, dat eeuwen lang de leiding van allo binnen- en buitenlandsehe staatsaangelegenheden in handen had; in 1133 werden aan dit college gerechtseonsuls en in 1197 vreemdelingenconsuls toegevoegd. Al deze hoogwaardigheidbekleeders kwamen uitsluitend voort uit de rijen der adellijke klasse. Toen met de jaren de rijkgeworden burgerklasse ontevreden werd met de regeerwijze der adellijken, volgde in 1217 de instelling van het podcstaat, hetgeen een belangrijke overwinning op den conservatieven adel beteekende. 'Tot podesta werd meestal een vreemdeling gekozen, ten einde zooveel mogelijk allen eenzijdigen partij-invloed uit het regeeringsbeleid te weren. Evenwel schijnt de adel er reeds spoedig in geslaagd te zijn deze nieuwe instelling tot, haar voordeel aan te wenden, want weldra had zij alle populariteit verloren en in 1200 slaagde Guglielmo Boccanegra er in, gesteund door de gilden, het podestaat af te schaffen; de bovendrijvende partij verleende hem den titel van Capitano del Popolo, als hoedanig hij zich tal van jaren aan het hoofd der republiek handhaafde, tot de adel den vroegeren regeeringsvorm met het podestaat herstelde. De partijen, ongeveer even sterk begonnen nu ter onderlinge bestrijding buitenlandschen bijstand in te roepen en hieruit ontstonden de bloedigste worstelingen uit de ghibellijnsche en guelfische twisten. de guelfen, aangevoerd door Fiescbi, Grimaldi on Montaldi, kregen in 1319 de overhand op de ghibellijnen, die echter den strijd voortzetten, tot hij in 1331 door koning Jtobert van Napels in dier voege beëindigd werd, dat voortaan beide partijen de stedelijke ambten zouden deelen. Alsnu echter verhief zich het in de partijschappen der burgerlijke en adellijke grooten door beiden met schitterende beloften gepaaide volk, en dwong een ingrijpende grondwetswijziging af. In 1339 werd de eerste doge, Simone Boccanegra. gekozen en hem een raad van 12 mannen, 6 uit den adel en (i uit het volk, terzijdegesteld. De nieuwe regeerwijze, slechts ingevoerd om voor het oogenblik de rust te herstellen, kon zich aanvankelijk niet bevestigen; toen echter in 1361 genoemde Boccanegra weder tot doge gekozen was, sloot hij den adel van alle ambten uit. In 1363 werd Boccanegra door vergif uit den weg geruimd en de strijd tusschen den adel en de popolaren (den Raad uit het volk) ontbrandde opnieuw, waarbij weldra nog oneenigheid in den boezem der partijen, inzonderheid tusschen de hoofden der popolaren, kwam, zoodat de door al deze inwendige worstelingen reeds verzwakte en door den oorlog met Fisa geheel uitgeputte republiek weinige jaren na den vrede van Turijn (zie boven) de heerschappij aan koning Karel VI van Frankrijk opdroeg (13 Qct. 1396). In de plaats van den doge kwam nu een governatore (gouverneur, stadhouder). De in 1402 naar G. gezonden stadhouder, maarschalk Boueieault, moest zijn positie reeds met wapengeweld bevestigen en maakte zich daarna door zijn zelfzuchtige politiek zoo gehaat, dat in Sept. 1409 een opstand uitbrak en de fransche stadhouder verjaagd werd, waarmee de fransche heerschappij in G. eindigde. De markgraaf van Montferrat werd als kapitein-generaal aan liet hoofd der regeering gesteld, doch in 1413 reeds weder verdreven. Het nu andermaal ingevoerde ambt van doge werd spoedig weer een bron van gedurige geschillen. Door de nederlaag van zijn vloot tegen de Aragoniürs en Cataloniërs kwam G. in 1421 plotseling onder de heerschappij van den hertog van Milaan, die weeleen stadhouder over G. aanstelde. In 1436 werden de Milaneezen verjaagd. Er werd weer een doge gekozen, doch de republiek was door haar eindeloozen partijstrijd niet meer in staat hare na de verovering van Konstantinopel onbeschermde koloniën te behouden. Vele daarvan werden aan de in 1407 gestichte bank van Sint-George, een van den staat onafhankelijk college van staatsschuldeischers, afgestaan. Om de onderlinge geschillen te beëindigen, stelde de republiek zich in 1458 ondermaal onder de heerschappij van Frankrijk. In 1464 stond Bodewijk XI van Frankrijk de op deze wijze ontstane fransche aanspraken op G. aan hertog Franoesco Sforza van Milaan af, die echter de intusschen weer zelfstandig geworden stad eerst moest veroveren; tot 1499 bleven de Sforza’s nu heer en meester in G., tot met Milaan ook G. weer onder fransche heerschappij kwam, weer echter slechts voor korten tijd. (I. n!,, in de oorlogen van den franschen koning met keizer Karel V gewikkeld, koos op raad van den admiraal zijner vloot, Andrea Doria, de zijde van Karel V, die de republiek als een onaf hankelijken staat erkende en de geheelo Ligurische kust onder haar heerschappij stelde (1528). De leiding van den nieuwen staat kwam nu in handen van genoemden Andrea Doria; deze riep een nieuwe, aristocratische constitutie in ’t leven die met geringe wijzigingen tot 1797 bestaan bleef. Daar met het vasten voet krijgen der Spanjaarden in Italië, en van de Osmanen in de geheele Levant en aan de afrikaansche kusten, de kans om zich met succes naar buiten te kunnen doen gelden steeds geringer werd, keerden de onrustige geesten zich weer tegen elkander. Na de mislukte samenzwering van Fiesco tegen de erfelijke heerschappij der Doria’s (1547) kwam het tot een verwoeden oorlog tusschen den ouden en den jongen adel, welke laatste aanvankelijk gemeene zaak maakte met de volkspartij. In 1576 kwamen beide fracties van den adel tot een vergelijk en alsnu trad een betrekkelijk lang tijdperk van inwendige rust in, gedurende hetwelk zich een van de venetiaansche aristocratie afgekeken regeeringsvorm handhaafde (tot 1623). Omstreeks ’t eerste kwartgedeelte der 17de eeuw geraakte O in een oorlog met Savoie, die met onderbrekingen tot 1662 duurde. Het gevaar voor onderwerping aan Savoie werd afgewend doorFrankrijks afgunst jegens den opstrevenden nabuur, welke den toegang over land tot Italië dreigde te versperren. Toen G. zich echter nauwer bij Spanje aansloot, kreeg het in het bombardement van 17—22 Mei 1681 de volle macht en barbaarschheid van Bodewijk XIV te gevoelen. Opstanden op Corsica sinds 1729 leidden in 1768 tot het afstaan van dit eiland, tegen een schadevergoeding in geld, aan Frankrijk. De sinds 1711 in Lombardije heerschende Oostenrijkers kwamen eveneens herhaaldelijk met het hoogmoedige G. in botsing, tot ten slotte een oorlog uitbrak, die voor G. een zoo onvoordeelig verloop nam, dat het zich voor Maria Theresia verootmoedigen moest en de stad in 1716 door oostenrijksche troepen bezet werd, die evenwel kort daarop bij een volksopstand uit het land werden verjaagd. Na de fransche revolutie werd G. door fransche legers als overstroomd; het wilde zich onzijdig houden, doch moest zich, door de Engelschen onder Nelson bedreigd, bij Frankrijk aansluiten en aan dit land 2 mill. francs contributie betalen. Ben opstand in G., door Bonaparte begunstigd, maakte een einde aan de heerschappij van den adel. 2 Dec. 1797 constitueerde G. zich tot de zg. Ligurische republiek, die zich een demokratische grondwet gaf, doch op 1 Juni 1805 door Napoléon 1 bij het Fransche keizerrijk werd ingelijfd. Na Napoléon’s val bleef G. eenigen tijd door de Engelschen bezet, en in weerwil van zijn oppositie werd het door het Weener Congres als een hertogdom bij den staat Sardinië gevoegd. G. behield intusschen een autonomen representatieven regeeringsvorm. Aan de ital. revolutiën der 19de eeuw nam G. weinig deel, met uitzondering van die van Maart 1819, die een bloedig gevecht van generaal La Marmora tegen de stad tengevolge had. Cavour’s handels- en nijverheidspolitiek, de opening van den Gotthardspoorweg en de aanleg van reusachtige havenwerken hebben gedurende de tweede helft der 19e eeuw G. tot de belangrijkste zeestad van Italië gemaakt; het is niet slechts een beduidend centrum der mediterrane scheepvaart geworden, maar heeft zich tevens tot een moderne wereldhaven ontwikkeld, die vermoedelijk weldra de voornaamste van de Middell. zee zal zijn 1—15 Sept. 1892 vierde het op grootsche wijze de ontdekking van Amerika.

< >