François combes

betekenis & definitie

Fransch geschiedschrijver, geb. 27 Sept. 1816, te Albi, werd in 1844 hoogleeraar in de geschiedenis te Pamiers, in in 1848 aan het College Stanislas te Parijs, in 1856 aan het Lycée Bonaparte, was van 1856—60 inspecteur aan de academie te Lons le Saunier, en daarna hoogleeraar in geschiedenis te Bordeaux, waar hij 7 Febr. 1890 stierf ; hij schreef: L'Abbé Suger (1853), Histoire generale de la diplomatie européenne (1854), La Russie en face de Constantinople et de l’Europe (1854), Histoire de la diplomatie slave et Scandinave (1856), La princesse des Ursins (1858), Histoire de la monarchie prussienne, Histoire des invasions germaniques en France (1873) , Les libérateurs des nations (1874), L'Entrevue de Bayonne et la question de la Saint Barthélemy (1882), Madame de Sévigné, historien (1885) ; de tragediën : Le maréchal de Montmorency (1866) en Cathérine de Médicis (1874) , enz.