Gepubliceerd op 29-01-2021

Egge

betekenis & definitie

of Eg, lat. occa, na de ploeg een der belangrijkste landbouwwerktuigen, waarmee men de kluiten verbreekt, de grond gelijk maakt, korsten, door droogte ontstaan, omwoelt, onkruid vernietigt, stoppels, graszoden of wortels uit den grond trekt en door het regelmatig bedekken van het zaad met aarde de vruchtbaarheid van don akker verhoogt. Van de oudste geschiedenis der E is met zekerheid niets bekend. Zoowel de Israëlieten als de Egyptenaren en de Romeinen hadden werktuigen, welke met de eg veel overeenkomst hadden, of althans hetzelfde werk verrichtten. In tegenstelling met de ('hineezen, schijnen de westersche volken over het algemeen zeer weinig waarde aan de egge gehecht te hebben, want ook bij de oudste Fransche, Duitsche of Engelsehe schrijvers vindt men van de egge weinig gewag gemaakt en is men eerst in ’t laatst van de 13,f<‘ eeuw begonnen, verbetering aan de egge aan te brengen, De Chmeozen hechten echter reeds vele eeuwen zeer groote waarde aan de egge. Hoewel er een groote verscheidenheid van eggen bestaat, naarmate van een of ander bijzonder doel, en naar den aard der gronden meer of minder verschillend ingericht, maar waarbij ook ’t toeval en het oud gebruik een groote rol spelen, ligt toch bij allen een algemeen denkbeeld ten grondslag. De tegenwoordige eggen bestaan uit drie moerbalken in de lengte, die door dwarsbalken of scheien vereenigd zijn en een zeker aantal houten of ijzeren tanden bevatten, welke laatste ook weder van den grond waarop, ol het doel waartoe zij gebruikt worden, afhangen. Eggen met houten tanden zijn n.l. uitsluitend voor lichte, weinig samenhangende gronden, of op de meer samenhangende alleen tot het in den grond brengen of het bedekken van ’t zaad geschikt. Zoodra de grond zooveel samenhang heeft, dat er zich bij ’t dragen meer of mindere harde kluiten vormen, zijn de eggen met houten tanden niet geschikt, deels omdat zij niet zwaar genoeg zijn om in den harden grond te dringen, deels wijl zij een te gering weerstandsvermogen bezitten. Hoe overigens de eggen ook ingericht zijn, er is één beginsel waaraan men vasthouden moet,hoewel ’t veelvuldig wordt verwaarloosd, n.l. dat de tanden onderling zoo worden geplaatst, dat iedere tand zijn eigen weg gaat, en zijn eigen voor maakt, ’t geen om goed en vlug werk te leveren noodzakelijk is. Onder de eggen, behoort die van Valcourt uit Frankrijk tot de voortreffelijkste, wijl zij aan alle eischen welke men een goede egge stellen kan voldoet, en met behoud der zelfde beginselen, lichter of zwaarder kan worden gebouwd, naarmate de grond en de te verrichten arbeid het noodigmaken. De trekhaak behoort vastgemaakt te worden niet aan het midden van de ketting maar altijd nabij den stompen hoek. Men kan deze egge, wier tanden, zooals die van elke goede egge, in een schuine richting in de balken geplaatst zijn, voor en achterwaarts laten werken, naarmate het doel dit vordert, waarom er haken aan de vier hoeken zijn, teneinde de ketting aan weerszijden te kunnen aanwenden. Om deze egge van de eene plaats naar de andere te vervoeren, legt men ze onderste boven, bij de zwaardere soort zijn aan deze zijde schenen bevestigd, gelijk als aan eene slede, de lichtere soorten worden op de balken gesleept. Alle overige eggen moeten met een of ander voertuig worden vervoerd.

Bij den lichteren landbouw wordt de egge door een ezel of door menschen zelf getrokken, Dij den zwaarderen landbouw bezigt men hiervoor ossen of paarden, hoewel paardentrekkracht de voorkeur verdient wijl zij vlugger hun werk verrichten, en het werk van de egge zeer vlug moet geschieden.

< >