friesch schrijver, geb. te Grouw, 8 Oct. 1797, broeder van den vorige, studeerde te Leiden in de geneeskunde, vestigde zich te Purmerend als geneesheer, practiseerde vervolgens langen tijd te Grouw, en overl. hier 22 Maart 1859; hij gaf in het licht, meest in gemeenschap met zijn broeder (zie vorig art.): De Lapekoer fen Gabe Skroor (1822), De Sceerwinkel fen Joute Baes (1845), De Treemter fen it Sint Anthoni gasthuus to Ljouwert, of trye leugenaers troch ien greate Ijeagen forbettere (mei kantteikeningen fen J. H.
Halbertsma), Twigen uwt ien aide stamme (1849 djooir J. J. A. Gouverneur in het nederl. overgebracht, onder den titel: Twijgen uit een ouden stam opgeschoten, Dev. 1841), De Foarname Uut-fenhuwzers yn Friesldn (1841), Minne Jorrits Beis nei et Kollumer oproer beschreuwn (1851) enz. De verzamelde werken der gebroeders H. werden in 1870 uitgegeven onder den titel van Birnen en Teltsjes (4de dr. 1894).