Gepubliceerd op 20-01-2021

Dsjingis-khan

betekenis & definitie

of Tsjinggis-Khan, eigen'ijk Temoedsjin. Mongoolsch veroveraar, geb. 1160 aan de Onon, was de zoon van het mongoolsch hordehoofd Jisoegei Baghatur, die over omstr. 40.000 familiën heerschte en een deel van oostelijk Tartarije aan zich cijnsbaar had gemaakt; toen D. 13 jaren oud was, stierf zijn vader, waarop zijn moeder eenigen tijd het regentschap voerde; de onderworpen stammen, die van deze gelegenheid partij zochten te trekken om zich vrij te maken, vonden in haar een geheel voor haar taak berekende vrouw, zoodat het geen hunner gelukte het juk af te werpen; omstreeks denzelfden tijd behaalde D. een belangrijke overwinning op de Taidsjoet, waardoor hij zich bij zijn volk in groot aanzien bracht en den grond legde voor zijn toekomstige macht; in 1196 herstelde hij den door diens broeder verjaagden WangKhan, opperhoofd der Keraït, in zijn heerschappij ; weinig later sloot Wang-Kban zich niettemin bij D.’s vijanden aan, waarop weldra een krijg tusschen beiden uitbrak ; in een veldslag in 1202 verloor Wang-Khan meer dan 40.000 man, en op de vlucht ook het leven. D.’s overwinning op het opperhoofd der naimaansche Tartaren in 1203 verzekerde hem, de heerschappij over een groot deel van Mongolië, en bracht ook de hoofdstad Karakorum in zijn bezit. Nadat D. in 1206 door de onderworpen horden tot Khakan of vorst der vorsten uitgeroepen was, werd het land der in beschaving veel hooger staande Oergoeren, in het middendeel van Tartarije, onderworpen, waarop D., thans meester van het grootste deel van Tartarije, op grond van een voorspelling dat hij tot beheerscher van de geheele wereld bestemd was, tegelijk den naam D. aannam. Kort daarop begon hij in vereeniging met de Kitans de verovering van China. Na een zesjarigen oorlog viel in 1215 de hoofdstad Jen-King, later Peking, in zijn handen, waarmede hij de verovering van noordelijk China, hetwelk toenmaals onder de dynastie Kin stond, voltooide. De moord eigenhandig door Khan Mohamed ben-Toekusj van Khowaresm (het tegenwoordige Chiwa) op D.’s gezant gepleegd, vormde een gereede aanleiding tot den aanval op Turkestan, welk land hij in 1216 met een leger van 700 000 man binnenviel ; de steden Buchara, Samarkand en Chiwa werden bestormd en gingen in vlammen op, waarbij meer dan 200.000 menschen omkwamen, waaronder Khan Mohamed zelf, en tevens de kostbare bibliotheek van Buchara in 1220 te loor ging. In den eerstvolgenden tijd breidde D. zijn heerschappij uit tot Balch en Herat, en, nadat de Russen aan de rivier Kalka, (thans Kalmius in het gouvernement Jekaterinoslau) door zijn zoon Tsjoetsjin verslagen waren, tot aan de oevers van de Dnjepr (1223). In 1225 trok hij door de woestijn van Gobi tegen den koning van Si-hia of Tangoet op, en vernietigde in een slag op het dichtgevroren meer Koekoe-nor het geheele vijandelijke leger, dat 500.000 man geteld zou hebben. Te midden van toebereidselen voor nieuwe veroveringen stierf D. 18 Aug. 1227, nadat hij zijn rijk onder zijn vier zonen verdeeld had. Hij werd met groote pracht te Tangoet begraven. Het eenige thans bekende gedenkteeken van D. is een in de bouwvallen van Nertsjinsk gevonden graniettafel, met een mongoolsche, door Schmidt te Petersburg en later door Dordsji Bansarow verklaarde inscriptie.

< >