Gepubliceerd op 20-01-2021

Drinken

betekenis & definitie

drank door den mond tot zich nemen, den dorst lesschen, het organisme vloeistof toevoeren; het woord wordt ook gebezigd in den zin van drank: goed of slecht eten en drinken. Het drinken dient om water (zie aldaar) in voldoende hoeveelheid in het lichaam te brengen. Daar de vaste stoffen, het voedsel, dat het organisme tot zich neemt, hieraan geen voldoende hoeveelheid vloeistof toevoeren, is het drinken een der natuurlijke behoeften. De door het drinken aan het lichaam toegevoerde vloeistof, wat de waterdeelen daarvan betreft, helpt alle vaste zelfstandigheden des lichaams vormen, maakt alle tot de stofwisseling behoorende processen mogelijk, houdt het bloed en het spijsvocht vloeibaar, onderhoudt de oplossing der stoffen en bemiddelt de afscheiding en opslorping. Van het gedronkene neemt het water grootendeels van de maag uit zijn weg deels onmiddellijk naar het bloed (door de poortader), deels naar de watervaten, en wordt vervolgens door het bloed, in vereeniging met andere bloedbestanddeelen, door het geheele lichaam heen afgescheiden, zoodat dit inwendig het aanzien heeft van een met vloeistof gedrenkte spons. Onvoldoend watergehalte des lichaams kondigt zich aan door dorst( zie ald.) Onder de verschillende dranken is water (drinkwater, water geschikt om te drinken), de doelmatigste en eenvoudigste , en onder de drinkbare wateren is put- of bronwater het verkieslijkst, daar dit, ofschoon nimmer scheikundig zuiver, het smakelijkst is en aan het lichaam niet alleen water, maar ook belangrijke kalkzouten schenkt.

Aan een goed drinkbaar en gezond water moeten de volgende eischen gesteld : het moet volkomen klaar, kleurloos en kristalhelder zijn, en dit ook blijven, wanneer het lang aan de lucht is blootgesteld : het moet paarlen, alzoo lucht, vooral koolzuur bevatten; het moet geheel reukeloos zijn en een frisschen smaak hebben, zonder eenigen bijsmaak; in den zomer moet het kouder zijn, dan de dampkringslucht. De waters, welke in het gewone leven het meest voorkomen, zijn zoete, zoute en staande waters. Tot het zoete water, dat als drank kan dienen, behooren het regen , kwel-, bron- en rivierwater. — Het regenwater behoort tot de zuiverste van alle waters; het heeft een eigenaardigen, drogen smaak, doch bevat niettemin sporen van koolzuur, zouten (keukenzout), ammonia en dampkringslucht (die echter iets rijker aan zuurstof en armer aan stikstof is, dan de gewone lucht, dewijl de zuurstof gemakkelijker in water oplost dan de stikstof en dikwijls ook allerlei stoffen uit de dampkringslucht, waardoor het niet zelden verontreinigd wordt. (Aan gesmolten sneeuwwater ontbreken de gassen van het regenwater.) Het kwelwater is oorspronkelijk regenwater, hetwelk door de aarde gefiltreerd is, maar op de eene of andere afhellende plaats op vasten grond zich tot een straal verzamelt en zoo aan de aardoppervlakte weder te voorschijn knmt. De bestanddeelen van het kwelwater zijn naar den bodem, welken het doordringt, zeer uiteenloopend; van luchtsoorten bevat het koolzuur en dampkringslucht (van het eerste meer, van de laatste minder dan het regenwater), van de vaste zelfstandigheden gewoonlijk koolzure, zwavelzure en zoutzure aarden en loogzouten (kalk, soda en keukenzout) opgelost De temperatuur van het kwelwater hangt van de warmte der aardlaag af, door welke het naar buiten dringt, en richt zich derhalve naar de diepte van den oorsprong der kwel. — Het bronwater komt met het kwelwater zeer veel overeen; daar het echter langzamer door de aarde gefiltreerd wordt, bezit het een grooter gehalte aan aardachtige bestanddeelen, vooral aan koolzure en zwavelzure kalk, en dit gehalte is te grooter, naarmate er meer koolzuur in voorhanden is, hetwelk de oplosbaarheid der kalk bevordert. De hoeveelheid van deze kalksoorten bepaalt de hardheid van het bronen kwelwater, welke men zeer goed kan wegnemen door het te koken, als wanneer het koolzuur wordt uitgedreven en een groot gedeelte der kalkzouten zich (als ketelsteen) afzet. Hard water is door zijn kalkgehalte, ongeschikt om er spijzen in te koken, of om thee, koffie of mout van te trekken. Hiertoe moet men zacht water bezigen, en een zoodanig is het regen-, sneeuw- en rivierwater. Het rivierwater, hetwelk uit eene vereeniging van regen- en kwelwater bestaat, bevat, behalve de bestanddeelen dezer waters, nog oplosbare stoffen van het rivierbed, en moet derhalve in de eene rivipr anders zijn, clan in de andere, wat de reden is dat men aan drinkwater uit een rivier moet wennen en er in het eerst vaak allerlei stoornissen en ongemakken van ondervindt. Dikwijls is het rivierwater ook nog met organische zelfstandigheden verontreinigd. Het water der meren heeft in 't algemeen dezelfde eigenschappen, als dat der rivieren. Tot de zoute waters behoort, behalve de zoute bronwaters, het zeewater. Het onderscheidt zich van het zoete water door zijn groot zoutgehalte, bestaande voornamelijk uit keuken-, bitter- en glauberzout. Dit zoutgehalte verschilt op vele plaatsen van den Oceaan; het is het grootst in den Stillen Oceaan, het minst aan de kusten van noordelijk Europa, en klimt wederom op in de richting der keerkringen. Tot drank voor den mensch is het zeewater ten eenemale ongeschikt, doch het laat zich door bevriezen, distilleeren en filtreeren geheel of gedeeltelijk van zijne zouten bevrijden en zoodoende drinkbaar maken. Steeds is ook het zeewater nog dichter en zwaarder, alsmede warmer, dan het zoete water. — Staande waters, als moerassen, poelen, grachten, vijvers enz., welke vooral in het warme jaaagetijde, ten gevolge der verrotting van organische zelfstandigheden, voor den mensch nadeelige stoffen (kool-, phosphor- en zwavelwaterstof) ontwikkelen, bevatten te veel bewerktuigde zelfstandigheden en verrottingsproducten, dan dat ze drinkwater zouden zijn; intusschen kan men ze door filtreeren met beenderkool en aluin eenigszins verbeteren.

Om groote steden van bruikbaar drinkwater te voorzien, worden meestal waterleidingen (zie Waterleiding) aangelegd. De algemeene gezondheidstoestand is in hooge mate afhankelijk van goed drinkwater; plaatsen waar dit geheel of in voldoende hoeveelheid ontbreekt zijn steeds broeinesten van kwaadaardige ziekten en epidemiën.

Streken waar water geheel ontbreekt zijn onbewoonbaar Daar waar slechts onzuiver water voorhanden is worden allerlei middelen toegepast om dit te zuiveren, door het te filtreeren, te koken, met houtskoolpoeder te vermengen en daarna te filtreeren, te destilleeren enz.