Drinken
I. (dronk, heeft gedronken), 1. door de mond enige vloeistof tot zich nemen: hij drinkt een glas wijn ; als men verhit is, moet men niet te veel drinken ; de giftbeker drinken; zonder uitgedrukt object: wie dorst heeft wil drinken; uit een kopje drinken ; — iemands gezondheid of op de gezondheid van iem. drinken, hem onder het drinken van een...