Gepubliceerd op 20-01-2021

Dio cassius coccejanus

betekenis & definitie

geb. te Nicaea in Nicaea in 155 n C., stamde af van een senatorische familie en ontving een zorgvuldige opvoeding. Op rijperen leeftijd trad hij (186—190) te Rome als redenaar op, werd senator, later praetor (194) en bestuurde onder Macrinus (218) Pergamum. Later bekleedde hij het consulaat, bestuurde achtereenvolgens Africa, Dalmatië en Pannonië en bracht de laatste jaren zijns levens in Campanië door, nadat hij met moeite door medewerking van Alexander Severus den toorn der praetorianen ontkomen was, die hij door zijne strenge tucht verbitterd had. Door een droomgezicht daartoe opgewekt, ondernam hij de samenstelling eener romeinsche geschiedenis van de stichting der stad af en besteedde aan dien arbeid 22 jaren. Zij bevatte 80 boeken in tientallen afgedeeld, en was zoo bewerkt, dat de gebeurtenissen van des schrijvers tijdvak het uitvoerigst behandeld w’erd. Daarvan bestaan nog afgezien van enkele leemten, boek 37—59, en van de overige meer of min uitvoerige brokstukken; het vervolg tot op Constantijn den Groote is natuurlijk van lateren tijd, waarschijnlijk van een christen. C’s taal en stijl zijn zuiver, dikwijls welsprekend, hier en daar echter ook zwaarmoedig; de stof is met nauwgezetheid en waarheidsliefde behandeld; hij schijnt vooral Polybius zich als model voorgesteld te hebben, dien hij in de beoordeeling der gebeurtenissen en hare oorzaken navolgt, zonder hem echter te kunnen nabij komen.

< >