Gepubliceerd op 20-01-2021

Demetrius

betekenis & definitie

Naam van aantal personen der Macedonische en Syrische geschiedenis:

1) Poliorcetes, zoon van Antigonus, geboren 337 v. C., nam vroegtijdig deel (317) aan de oorlogen zijns vaders tegen Eumenes, Ptolcmaeus, Lysimachus en andere veldheeren van Alexander, over de nalatenschap van dien koning. Zijn reldheersbekwaamheid en zijn moed werden dikwijls door onstuimige drift en jeugdig vuur verkeerd geleid, zooals in den slag bij Gaza tegen Ptolemaeus (312), doch door diezelfde eigenschappen behaalde hij in Syrië een schitterende overwinning op de Egyptenaren. Niet gelukkig was zijn tocht tegen Seleucus in Syrië In de volgende jaren streed hij echter niet alleen zegevierend tegen de legers van Ptolemaeus, maar hij bevrijdde ook Athene van de heerschappij van Cassander (307), veroverde Munychia, en werd uit dankbaarheid met eerbewijzen overladen; daarop ten strijd tegen Ptolemeus opgeroepen belegerde hij Salamis op Cyprus, bezigde hier door hem uitgevonden krijgswerktuigen, kreeg deswege den naarn van „stedenbedwinger“, en versloeg een veel sterker vijandelijker vloot; sinds voerde hij met

Antigonus den koningstitel (307 v. Chr.); een in 304 ondernomen beleg van Rhodus mislukte, niettemin slaagde hij er in Griekenland volkomen van de Macedonische overheorsching te bevrijden; hij bleef den winter in Athene, waar hij zich aan oen weelderig leven overgaf. Ook in de volgende jaren hield hij daar gedeeltelijk zijn verblijf, doch moest in 302 Athene en Griekenland verlaten, om zijn vader hulp te brengen tegen de verbonden veldheeren. Beiden werden bij Ipsus in Phrygio geslagen. D. ontkwam slechts met een kleine bende. Zijne hoop, om met zijn zeemacht uit Athene aan zijne vijanden het hoofd te kunnen bieden, leed schipbreuk op het besluit der Atheners, om hem niet in hunne stad toe te laten. D., vindingrijk in het gevaar en nimmer versaagd, trok hierop de kustlanden van Thracië door, verbond zich vervolgens met Seleucus, die de overige veldheeren begon te wantrouwen, werd zijn schoonzoon en ging naar Syrië, waar spoedig eene verzoening tusschen de verdeelde vorsten en D. plaats had. Toen echter Seleucus van zijn schoonzoon den afstand van Cilicië, dat hem toebehoorde, eischte, weigerde D. dit en op nieuw besloten zich een rijk te stichten, verzamelde hij een leger en eene vloot, stak naar Griekenland over, veroverde Salamis en Aegina, vervolgens Athene, nam echter geen wraak over den hem door die stad betoonden ondank, doch vergenoegde zich haar zijne verwijtingen to doen hooren en begiftigde haar met rijke geschenken. Nadat ook de Spartanen geslagen waren, trok D. in haast naar Macedonië, waarheen Alexander, broeder van den jongen koning Antipater, hem te hulp riep, 297. D. liet Alexander die intusschen aan het wankelen was gebracht, vermoorden, werd in 294 tot koning uitgeroepen, tuchtigde daarop de oproerige Beotiërs, nam Jhebo in, verwoestte vervolgens Epirus, welks koning Pyrrhus de Aetoliërs, die hem vijandig waren, ondersteunde (289), en keerde eindelijk naar Macedonië terug. Terwijl hier de afkeer der bevolking van den trotschen en losbandigen koning hand over hand toenam, vatte deze het plan op om de eens door zijn vader bezeten aziatische landen te heroveren. Ten dien einde maakte hij zulke ontzaglijke uitrustingen te water en te land, dat Seleucus, Lysimachus en Ptolemaeus zich tegen hem verbonden. Doch door zijne ontevreden troepen verlaten, moest hij nog voor het eigenlijk uitbreken van den oorlog heimelijk vluchten, ging naar Griekenland, van daar, na een vruchtelooze belegering van Athene naar Azië en werd na eenige gelukkige ondernemingen, genoodzaakt, den wanhopigen strijd, dien hij reeds tegen Seleucus in Cilicië begonnen had, op to geven, waarbij deze hem de vlucht over zee afsneed, 286 v. C. Evenals Seleucus met afkeer de groote sommen gelds hem door Lysimachus geboden van de hand wees, zoo hij D. wilde laten ombrengen, zoo gaf hij ook geen gehoor aan de beden om hem vrij te laten Na een gevangenschap van 3 jaren stierf D. (283) te Apamea in Syrië. De Grieken van alle landen vereerden hem na zijn dood. D was geheel en al het beeld van zijnen onrustigen tijd: vermetel en hartstochtlijk dikwijls tot onbezonnenheid, vastberaden en krachtdadig in het oogenblik des gevaars, tuk op avontuurlijke tochten, vol hoogvliegende dikwijls onbereikbare plannen, daarbij vernuftig en geestig, vol verfijnde beschaving, maar ook uitspattend en aan zinlijk genot verslaafd, dikwijls was hij geheel een waarlijk groot veldheer, doch over het geheel een man van de ingevingen des oogenbliks en van zijn luimen.

2) Demetrius II, zoon van Antigonus Gonatus en kleinzoon van Demetrius Poliorcetes, regeerde 10 jaren lang over Macedonië onder hevige oorlogen met de naburige volken, van 240-—230 v. C.
3) Demetrius I Soter, zoon van Seleucus Philopator, bracht zijn jeugd als gijzelaar te Rome door, vanwaar hij na den dood zijns vaders, daar de senaat zijn verzoek om vrijlating afsloeg, heimelijk ontvluchtte, om zijne rechten te doen gelden, wellicht niet zonder onder de hand door den senaat ondersteund te zijn, daar deze op elke wijze de macht van Syrië zocht te fnuiken. Spoedig maakte D. (161) zich nu van den troon meester en werd door Rome erkend. In den oorlog tegen de Joden was hij ongelukkig. Tot dronkenschap geneigd, maakte hij zich bij de Syriërs door zijne wreedheden gehaat en sneuvelde in den strijd tegen Alexander Balas, 150 Zijn zoon,
4) Demetrius II Nicator, kwam in zijn vroegste jeugd als gijzelaar zijns vaders insgelijks naar Rome, doch keerde spoedig naar Syrië terug en beklom na het verdrijven van Alexander Balas, met behulp van Ptolemaeus Philometer, den troon zijns vaders (147), waarop hij zich slechts kon staande houden met behulp van vreemde huurtroepen en van den Maccabaeër Jonathan. Toen hij echter zijn aan dezen gegeven, woord verbrak, verloor hij bijna zijn geheele rijk, dat hij met moeite herwon Een in den aanvang voorspoedige, later ongelukkige tocht tegen de Parthen bracht hem in gevangenschap van hunnen koning Arsaces (i40 v. 0.), die hem zijne dochter tot vrouw gaf. Herhaalde pogingen om te ontvluchten mislukten Eerst een oorlog van zijn broeder Antiochus tegen de Parthen verschafte hem de vrijheid weder en na den dood van Antiochus ook het bezit van Syrië (130); 4 iaren later werd hij echter in een opstand vermoord.
5) Demetrius uit Phalerum, van daar Phalereus bijgenaamd, geboren omstreeks 345 v. C. was een kweekeling van den wijsgeer Theophrastus en den blijspeldichter Menander. Hem werd van 317—307 door Cassander de leiding van den atheenschen staat opgedragen welke hij met zulk een goed gevolg waarnam, dat de dankbare Atheners den verdienstelijken man talrijke (360) standbeelden oprichtten. Toen echter D. Poliorcetes Athene innam, moest hij de vlucht nemen, en het wankelmoedige volk liet zich zelfs overhalen om het doodvonnis over hem uit te spreken. Na een kort verblijf te Thebe begaf hij zich tot Ptolemaeus Philadelphus, werd in ballingschap gezonden en stierf in ’t jaar 283, naar men verhaalt aan den beet van een vergiftige slang. D. was volgens Cicero niet alleen een zeer degelijk en bekwaam staatsman maar ook een vriend van wetenschap en letteren (zoo als blijkt uit de door hem gehouden voorlezingen over de gedichten van Homerus te Athene) en een uitstekend redenaar en geleerde. Cicero en Quinctillianus prijzen hem zeer.

< >