Het bovenste, dekkende of afsluitende deel van een gebouw, meestal hellend gebouwd tot afvoering van regenwater. Oorspronkelijk bestonden de woningen der menschen uit louter een dak, dat onmiddellijk op den grond rustte, en van uit aarde, vlechtwerk, in koude streken uit sneeuw, bestond; was de zoodoende afgeschutte ruimte niet voldoende, zoo werd het inwendige tot een kuil uitgediept; de woningen der op den laagsten trap van ontwikkeling staande natuurvolken zijn nog op deze wijze ingericht. Sinds de woningen echter aan hooger eischen moesten voldoen, de hutten door bouwwerken werden vervangen, die door wanden, later door muren, waren omsloten, ontstond het op deze wanden of muren rustende dak, dat naar gelang van het klimaat, de ten dienste staande bouwmaterialen verschillende vormen aannam; de daken der woningen in de morgenlanden en in het algemeen van die der zuidelijke kultuurvolken waren en bleven plat, meestal massief, en van boven met een laag aarde bedekt om de warmte zooveel mogelijk te weren. De grieksche woonhuizen hadden meest zwakhellende, ver over de muren vooruitspringende, overhangende daken, wat dikwijls in die mate de straten verdonkerde, dat de wetgever zich genoopt zag de vrijheid in deze te beperken; rijke lieden, vorsten enz maakten van hunne daken dikwijls ware lusthoven. Bij de noordervolken met hun vochtig klimaat kwam reeds dadelijk het steile, van het midden naar weerskanten hellend dak in gebruik; eerst waren vlechtwerk, boomtakken, stroo enz. de dekmaterialen, later traden hiervoor de pannen in de plaats, met een dakstoel of samenstel van stijlen en balken.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk