een der aanzienlijkste geslachten van Rome, hetwelk in patricische en plebejische takken gesplitst was. De oudste tak was vermoedelijk de patricische der Maluginensen, die reeds in de 5l,e eeuw van Rome haar aanzien verloor. De merkwaardigste mannen dezer familie zijn;
1) L. Cornélius Maluginensis, consul in 459 v. C., veroverde Antium;
2) A. Cornélius Cossus, consul 428 v. C., doodde den Lar Tolumnius, koning van Veji, met eigen hand en bracht het eerst spolia opima naar Rome.
3) P. Cornélius Cossus, consul 343 v. C.
Belangrijker rol speelde de familie der Scipio’s :
4) Cn. Cornélius Scipio Asina, welken bijnaam hij kreeg, toen hij een met goud beladen ezel als onderpand op het forum bracht, geraakte in 260 v. C. bij de Carthagers gevangen en werd door Regulus in vrijheid gesteld. Gelukkiger streed hij in het jaar 254 v. C. als consul op Sicilië.
5) Zijn zoon, P. Cornélius Scipio Asina streed in 221 gelukkig tegen de istrische zeeroovers, doch verloor den moed, toen Hannibal diep in Italië binnen drong, en gaf den raad alleen Rome te verdedigen.
6) L. Cornélius Scipio, veroverde in ’t jaar 259 Corsica en Sardinië.
7) Zijn zoon Publius Corn Scipio was consul in ’t jaar 218. Hij zocht van Massilia uit, waarheen hij zijn leger over zee gevoerd had, den inval van Hannibal in Italië te verhinderen, doch toen deze hem ontweek, scheepte hij zich met een gedeelte van zijn leger naar Italië in, om hem aan den voet der Alpen op te wachten. Aan den Ticinus geslagen en gewond, trok hij achter de Trebia terug, bij welk riviertje zijn ambtgenoot Sempronius, die voor hem het bevel voerde, een nederlaag leed. Na zijne genezing ging hij naar Spanje, waar intussehen zijn broeder
8) Cnejus reeds vasten voet had gekregen, den carthaagschen veldheer Hanno bij Scissa overwonnen en ook de punische vloot bij den mond van den Iberus verslagen had. Daarop stelden beide broeders de spaansche gijzelaars, die zich in handen der Carthagers bevonden, in vrijheid, door wier vriendelijke behandeling zij de toegenegenheid der Hispaniërs wonnen, sloegen Hasdrubal bij Iberia en Mago bij Illiturgis en vervolgens bij Intibilis. Na herhaalde overwinningen en na de inneming van Saguntum sneuvelde Publius met geheel zijn leger in een bloedigen slag tegen de Carthagers, waarop Cnejus, door hen vervolgd, terug moest trekken; doch op marsch in een woeste streek door de vijanden ingehaald en omsingeld, werd hij met de zijnen afgemaakt, waarschijnlijk 211 v. C. De zoon van Publius was.
9) P. Cornelius Scipio Africanus major. Reeds als jongeling verwierf hij de bewondering zijner medeburgers, toen hij in een ruitergevecht bij den Ticinus zijn vader het leven redde. In ’t jaar 216 streed hij bij Cannae, 19 jaren oud, als tribuun. Zijn moed en zijne bekwaamheden kwaman in het bijzonder uit, toen in 211 de Romeinen besloten, nadat de beide Scipio’s in Spanje waren omgekomen, een nieuw leger derwaarts te zenden. Scipio alleen bood zich voor het bevelhebberschap aan, geen ander veldheer was daartoe genegen. De edele houding des jongelings en zijne bezielende rede tot het volk, zette alle bezwaren omtrent zijn jeugdigen leeftijd ter zijde, en hij werd gekozen. Scipio landde in 210 aan den mond van den Iberus en begon zijn veldtocht met een schitterend wapenfeit, namelijk de inneming van NieuwCarthago, (Cadix), een sterke vesting, rijk voorzien van overvloedigen voorraad voor de punische legers. De hier in zijn handen gevallen spaansche gijzelaars behandelde hij met goedheid en stelde ze in vrijheid. Daardoor won hij aller harten, en spoedig kwamen een menigte spaansche opperhoofden en steden tot hem over. De overwinning bij Baecula op Hasdrubal behaald bevestigde Scipio’s veroveringen, ofschoon hij de nieuwe uitrustingen van Hasdrubal en zijn tocht naar Italië niet kon verhinderen. Daarentegen onderwierp hij geheel Spanje zich aan hem, in ’t jaar 207, na een nieuwe overwinning, en hij dacht nu reeds aan een tocht naar Afrika, dien hij door een bezoek aan koning Syphax voorbereidde. Na een opstand van 8000 soldaten gedempt en Gades ingenomen te hebben, was het bezit van Spanje verzekerd, en Scipio begaf zich in ’t jaar 206 naar Rome terug. In 205 consul, drong hij op een krijgstocht naar Afrika aan, doch tengevolge van den tegenstand van meer bejaarde mannen, die nog steeds voor Hannibals tegenwoordigheid in Italië bevreesd waren, kon hij zijn plan niet doorzetten en moest zich daarmede vergenoegen, dat hem met de provincie Sicilië verlof werd gegeven, naar Afrika over te steken, indien dit voor Rome nuttig was. Met behulp der bondgenooten rustte hij een lecer en een vloot uit en ging naar Sicilië. Echter hadden ijverzuchtige tegenstanders bijna zijne terugroeping bewerkt, doordien zij in den senaat klachten indienden over Scipio’s toegevendheid jegens zijn legaat Pleminius, die zich in Locri afschuwelijke daden veroorloofd had; doch Scipio rechtvaardigde zich en het plan zijner tegenstanders mislukte. In ’t jaar 204 stak hij naar Afrika over, waar Masinissa, koning van Numidië, die door de Carthagers beleedigd was, hem opwachtte, terwijl Syphax zich bij de Carthagers had aangesloten. Na een mislukt beleg van Utica (203) versloeg Scipio bij eene overrompeling de Carthagers en hun bondgenoot Syphax, die kort daarna gevangen genomen werd. Nu riepen de Carthagers Hannibal terug, doch zochten intusschen door vredesvoorstellen tijd te winnen. Een korte wapenstilstand werd weder verbroken door het plunderen van romeinsche schepen door carthaagsche vrijbuiters Na vergeefsche onderhandelingen met de Romeinen, leed Hannibal in Africa aangeland, den 19 Oct. 202, bij Naragara (gewoonlijk noemt men Zarna) een volkomen nederlaag tegen Scipio. Hierna werd, op raad van Hannibal, door Carthago op hoogst nadeelige voorwaarden, vrede met de Romeinen gesloten De overwinnende veldheer werd door Rome vereerd met den bijnaam Africanus; de censors maakten hem bij herhaling princeps senatus. In ’t jaar 193 ging hij als scheidsrechter tusschen Carthago en Masinissa weder naar Afrika. Toen de Romeinen in 190 aan Antiochus van Syrië den oorlog verklaarden, en aan L. Scipio, broeder van Africanus, het bevel opdroegen, werd Publius zijn legaat. De slag bij Magnesia bij den berg Sipylus noodzaakte Antiochus vrede met de Romeinen te maken. Na de terugkomst van Scipio begonnen zijne vijanden en benijders, die hem reeds vroeger tegengewerkt hadden, zich op nieuw te roeren en klaagden beide broeders bij het volk aan van zich door Antiochus te hebben laten omkoopen Deze zaak is niet geheel helder. Publius ontging de straf slechts door zich naar zijn landgoed bij Linternum te verwijderen en door de tusschenkomst van den volkstribuun Tib Gracchus. Daar leefde hij verder in stille landlijke eenzaamheid en stierf waarschijnlijk in 183 v. C. Hij was een vriend van grieksche letterkunde en beschaving, wat de strenge oud-romeinsche partij hem tot een verwijt maakte. Hij was vervuld met romeinsche bijgeloovigheid, waardoor hij niets zonder de godheid ondernam en de gedachte in hem levendig was, dat de gelukkige uitslag zijner daden het werk was van de hem beschermende góden, even als ook het volk vast overtuigd was, dat een zoo groot en uitstekend man onder godlijke bescherming staan, ja zeker wel van godlijke afkomst zijn moest. Als redenaar wordt hij geprezen door Gellius en Livius.
10) L Cornelis Scipio Asiaticas, bekend door -zijn bevelhebberschap in den oorlog tegen Antiochus van Syrië, dien hij bij Magnesia overwon: doch misschien komt niet aan hem, die juist geen uitstekend veldheer was, maar aan de raadgevingen van anderen de eer daarvan toe. Na den veldtocht van omkooping aangeklaagd, werd hij van zijne bezittingen beroofd, doch voortaan door zijne vrienden en bloedverwanten ondersteund. In het jaar 184 dong hij te vergeefs naar het censorschap: Cicero prijst hem als redenaar.
11) P. Cornelius Scipio Aëmilianus Africanus minor, was een zoon van Aemilius Paulus en kwam door adoptie in de familie der Scipio’s, daar Publius, de zoon van Africanus hem tot zoon aannam. In den slag bij Pydna (168) onderscheidde hij zich. Metgroote liefde wijdde hij zich aan de beoefening der grieksche letterkunde, waarin Panaetius en de geschiedschrijver Polybius zijne leeraars waren. Voor ’t overige stelde hij zich den ouden Cato tot voorbeeld en beijverde zich die deugden te verwerven waardoor Rome eens groot was geworden. In ’t jaar 151 bood hij zich vrijwillig aan voor den krijgsdienst in Spanje, waar hij zich onderscheidde, zich bij de Hispaniërs bemind maakte. Bij het uitbreken van den derden punischen oorlog ging hij als tribuun naar Afrika en verwierf daar door zijn moed, door zijne bekwaamheden en zijne rechtvaardigheid in zulk een mate het vertrouwen van het leger en zelfs de achting der vijanden, dat hij in ’t jaar 147, toen de krijgsondernemingen tegen Carthago nog geen gewenschten uitslag gehad hadden, het bevel over het leger in Afrika verkreeg. Nadat hij de verslapte krijgstucht hersteld had, begon hij Carthago zelf aan te tasten, van welke stad hij de afzonderlijke deelen achter elkander innam en eindelijk den sterken burcht vermeesterde. Zoo bezweek Carthago in 't jaar 146, na een heldhaftigen tegenstand. Bij zijne terugkomst werd hij met groote eer ontvangen. In ’t jaar 142 nam hij de censuur met ernst en gestrengheid waar, bestreed vooral de heerschende weelde en na het einde van dit ambt stelde hij op last van den senaat een onderzoek in naar den toestand van Azië en Egypte. Daarna verkreeg hij in ’t jaar 134 het bevel over den oorlog tegen Numantia in Spanje, die tot dusver ongelukkig gevoerd was. Ook hier moest hij eerst de krijgstucht weder herstellen, voordat hij met de belegering der stad kon beginnen, die hij na eene hardnekkige verdediging innam en verwoestte. Intusschen waren de onlusten der Gracchen uitgebroken. Scipio was een zwager der beide Gracchen, wier plannen hij niet uit beginsel, daar hij over ’t geheel het volk niet ongenegen was, afkeurde maar uit vrees voor Rome’s ondergang door binnenlandsehe oor logen. Daar hij deze zienswijze niet verbloemde, verloor hij gedeeltelijk de gunst, waarin hij bij het volk stond, en geheel en al, toen een voorgenomen akkerverdeeling door zijn invloed niet tot stand kwam, in 129, en ternauwernood ontkwam hij de woede des volks. In den daaropvolgenden nacht stierf hij een plotselingen en onverwachten dood; men hield onder anderen zelfs Papirius Carbo voor zijn moordenaar. Scipio, innig bevriend met Polybius, was een man van uitstekende geestbeschaving en een edelmoedige inborst; het lot van de verbitterdste vijanden van Rome, de ongelukkige Carthagers, beweende hij op de rookende puinhoopen hunner stad, terwijl hij daarbij aan het waarschijnlijke toekomende lot van zijn bedorven vaderstad dacht. Üok als redenaar was hij niet zonder verdiensten en tevens was hij een grondig kenner der grieksche letterkunde.
12) L. Corn. Scipio, streed met Norbanus tegen Sulla, werd echter door zijn leger verlaten en raakte in de macht van Sulla, die hem evenwel uit de gevangenis ontsloeg. Hij stierf te Massillia.
13) P. Corn. Scipio Nasica, ontving in ’t jaar 204 v. O. het bevel om het standbeeld van de idaeïsehe moedergodin naar Rome te brengen. In ’t jaar 193 streed hij gelukkig in Spanje en werd 2jaren later consul. Hij verdedigde zijn neef P. Scipio tegen de tegen hem ingébrachte beschuldigingen. “Hij schijnt een man •van groote rechtvaardigheid geweest te zijn, daar de Hispaniërs hem tot hun raadsman verkozen bij het onderzoek naar de onderdrukkingen en knevelarijen, die door verscheiden stadhouders tegen hen gepleegd waren.
14) P. Corn. Scipio Nasica Coreulum, schoonzoon van den oudsten Africanus, diende onder Aemilius Paulus in Macedonië en bracht als consul de Dalmatiërs ten onder. Als censor en ook als consul toonde hij groote gestrengheid Hij was in ’t belang van Rome tegen de verwoesting van Carthago. Hij voerde te Rome de eerste wateruurwerken in, de clepsydra.
15) P. Corn. Scipio Nasica Serapio, nam in ’t jaar 149 eene zending naar Carthago wegens uitlevering van wapens op zich, werd in ’t jaar 138 consul, toonde een groote gestrengheid bij de lichting der troepen, en werd vervolgd door den haat van den tribuun Curiatius, die hem den naam Serapio gaf wegens groote gelijkenis op een handelaar in offervee. Uit af keer voor de volkspartij was hij een tegenstander van Graechus, zoodat de senaat hem door eene zending naar Azië aan de woede des volks moest onttrekken, waarop hij kort daarna stierf in 133.
Een andere tak der Cornelii zijn de Cethegi.
16) M. Corn. Ccthegus, pontifex maximus en praetor, vervolgens consul in 204, versloeg het volgende jaar als proconsul Mago, een broeder van Hannibal in Insubrië. Volgens Cicero was hij een begaafd redenaar.
17) C Cethegus, overwon in 197 als consul de Galliërs in Boven-Italië; eenige jaren later legde hij de oneenigheden bij die tusschen Carthago en Masinissa ontstaan waren.
18) P. Cethegus, werd door Sulla vogelvrij verklaard (88) aan wien hij zich later deemoedig onderwierp. Niettegenstaande de vele vlekken die op zijn bijzonder leven kleefden, kreeg hij na den dood van Sulla grooten invloed.
19) C. Cethegus, vriend van Catilina, van een woeste en onstuimige inborst, werd door zijn brief aan de Allobrogers verraden, en spoedig na de ontdekking der samenzwering met Lentulus en anderen ter dood gebracht.
De tak der Dolabeliae:
20) P. Cornelius Dolabella Maximus, overwon als consul in’t jaar 283 v. C. de Senonen.
21) Cn. Dolabella, een aanhanger van Sulla, consul in ’81, bedwong de Thraciërs.
22) Cn. Dolabella, maakte zich als praetor in Sicilië berucht, waar hij met Verres roofde en plunderde, maar na zijne terugkomst te Rome aangeklaagd, werd hij op de bewijzen door zijn deelgenoot Verres geleverd, veroordeeld en moest in ballingschap gaan.
23) P. Dolabella, een aan de grootste uitspattingen verslaafde wellusteling, won door zijne handelwijze de genegenheid van Cicero’s dochter Tullia, waarmede hij zich verloofde, voordat nog haar vader zijne goedkeuring gegeven had. Cicero verlangde dit huwelijk niet, dewijl Dolabella juist Appius Claudius, wiens vriendschap hij zocht, had aangeklaagd. In den burgeroorlog was hij eerst op de zijde van Pompejus, ging echter in 49 tot Caesar over en streed onder hem, hoewel niet zeer gelukkig. Naar Rome teruggekeerd, werd hij volkstribuun en zocht nu onder hevige twisten met andere ambtgenooten een wet wegens schulddelging door te drijven, doch bereikte zijn doel niet, daar Caesar, intusschen teruggekeerd, het tegenwerkte. Nu moest hij Caesar naar Afrika en Spanje vergezellen; hier werd hij gewond en zou toen in ’t jaar 44, pas 25 jaren oud, consul worden; Caesars dood verhinderde dit. Nu sloot hij zich wel bij de moordenaars van Caesar aan en woedde zelfs tegen de standbeelden van den beroemden doode, doch liet zich weder tevreden stellen, toen Antonius hem de provincie Syrië verschafte, waarheen hij, in spijt van zijn mededinger Cassius, aftrok. Onderweg zamelde hij gelden in en liet Trebonius, een van Caesars moordenaars, te Ephesus ter dood brengen. Om deze euveldaad vogelvrij verklaard, werd hij door Cassius aangevallen en toen Laodicea, waar hij zich ophield, ingenomen werd, liet hij zich door een soldaat dooden. Zijne vrouw Tullia, die niet gelukkig met hem was, stierf reeds voor hem, en Cicero, hoewel een tijd lang hem niet ongenegen, brak later allen omgang met hem af.
24) L. Corn. Cinna, onderscheidde zich ’t eerst in den bondgenootenoorlog in Italië en werd in 87 consul als voorstander der volkspartij. Sulla liet bij zijn vertrek naar Azië hem onder eede belooven, dat hij de bestaande instellingen zou in stand houden; evenwel deed hij al spoedig vele nieuwe voorstellen, waarvan hevige twisten het gevolg waren, zoodat hij genoodzaakt was Rome te verlaten. Met behulp der bij Nola gelegerde troepen nam hij Rome in, gaf aan de slaven de vrijheid en moest in de eerste dagen den bloedd'orstigen Marius zijn gang laten gaan, totdat hij, om aan zijne gruwelen perk te stellen, met Sertorius een groot aantal van moordende slaven liet neersabelen. In ’t jaar 86 eerst met Marius consul en na diens dood met C. Valerius Flaccus, rustte hij zich met alle macht tegen Sulla uit, die in 84 uit Azië terugkeerde, doch werd in hetzelfde jaar bij een oproer der soldaten gedood. Zijn zoon
25) L. Corn. Cinna, een zwager van Caesar, keerde na zich lang bij Sertorms opgehouden te hebben, naar Rome terug, prees als praetor in 44 de moordenaars van Caesor, waarom de oude soldaten van den vermoorde hem eens openlijk met steenen wierpen. Bij de begrafenis ontging hij de volkswoede slechts door dat men hem verwarde met een aanhanger van Caesar, Helvius Cinna, die omgebracht werd.
26) Cn. Corn. Cinna Magnus, hoewel door Octavianus zeer begnnstigd, nam hij toch deel aan een samenzwering tegen hem-, kreeg evenwel vergiffenis en was toen geheel voor Octavianus gewonnen.
27) Cornelia, dochter van Africanus major, moeder der fracchen, zie Sempronia gens.
28) Cornelia, dochter van den eersten Cinna, vrouw van Caesar, moeder van Julia, stierf in ’t jaar 68.
Minder belangrijk zijn de leden der takken Mammulae en Merulae. Behalve de patricische linie waren er plebejische Cornelii Balbi:
29) . C. Cornelis Balbus, stamde af van een van Gades afkomstige familie, nam dienst in het leger van Metellus Pius, streed eerst onder deze tegen Sertorius, enlater onder Pompejus, door wien hij het burgerrecht verkreeg (72 v. Chr.); ook te Rome genoot hij de gunst van Pompejus, die hem zelfs met landerijen begiftigde, terwijl Theophanes van Mytilene, de vertrouweling van Pompejus, hem tot zoon aannam. Ook gelukte het hem Caesars toegenegenheid te winnen. Als praefectus fabrum vergezelde hij in 61 v. Chr. Caesar, die als praetor naar Spanje trok, en was in 60 zijn gezant bij het sluiten van het driemanschap. Hoezeer Balbus van zijnen kant niets verzuimd had, om de gunst der machtigste mannen van zijn tijd te winnen, maakte hij toch van geene laakbare middelen bij dit streven gebruik Daarom was ook de tegen hem ingestelde aanklacht van aanmatiging van het burgerrecht veel meer tegen de driemannen dan tegen hem gericht. Cicero, in zijn ongeluk door Balbus ondersteund, verdedigde hem. Balbus, de eigenlijke waarnemer van Caesars belangen, was nu eens te Rome, dan weder in Gallië voor zijn beschermer werkzaam, en, toen het uitbreken van den strijd tusschen Caesar en Pompejus onvermijdelijk werd (50 v. C.), trachtte hij den geduchten redenaar Cicero voor Caesar te winnen, hoewel vruchteloos Bij het begin van den 'oorlog liet Caesar hem op zijn verlangen te Rome achter, waarbij Balbus, zooals uit zijne briefwisseling met Cicero blijkt, dezen tot bemiddelaar tusschen de beide tegenstanders zocht over te halen. Eerst na de vlucht van Pompejus, aan wien Balbus uit vroegeren tijd nog verplichting had, werkte Balbus meer bepaald voor Caesar, trachtte ook tot hoogere waardigheden te geraken en verschafte Cicero vergiffenis van Caesar. Hij had grooten invloed, en groote macht, daar Caesar alles goedkeurde wat Balbus verrichtte. Na den dood van Caesar sloot hij zich bij Octavius aan. In het jaar 40 v. C. werd hij volgens de opgave van een opschrift consul. Het jaar van zijn dood is onbekend. Behalve zijne nog bestaande brieven aan Cicero, zou hij ook gedenkwaardigheden uit het leven van Caesar geschreven te hebben, alsmede een dagboek.
30) . C Balbus uit Gades, neef van den vorige, bekend als de jongere, in tegenstelling van zijn oom, nam deel aan de oorlogen van Caesar in Egypte en Spanje, werd daarom pontifex en was in 40 v. C. quaestor onder Asinius Pollio. Zijne vaderstad had aan hem eene vergrooting en het aanleggen van een veilige haven te danken; echter behandelde hij zijne medeburgers zoo willekeurig en streng, dat hij voor hunne woede naar Afrika moest vluchten In het jaar 19 voor C. vertoonde hij zich weder, zegepraalde als proconsul over de Garamanten in Afrika en liet in ’t jaar 13 te Rome een theater bouwen. Verdere berichten over hem ontbreken.
31) . T. Ampius Balbus, volkstribuun in 62 v. C , bewerkte als zoodanig dat men Pompejus bij zijn verschijnen in het theater enz. uiterlijke eer bewees. Hij was zeer bevriend met Cicero, die na den dood van Pompejus voor hem bij Caesar zijne terugkomst uit de ballingschap wist te verwerven. Ook is hij praetor geweest.