Gepubliceerd op 20-01-2021

Chersinae

betekenis & definitie

s. Testudinina De Landschildpadden.

Familie van kruipende dieren van de orde der Schildpadden, Chelonü, van alle overige typen dezer orde onderscheiden door het maaksel der voeten, die uitsluitend voor beweging op den vasten grond geschikt zijn; zij doen zich voor als korte stompjes, zonder duidelijke vingers, die verbonden zijn door een dikke, aan de randen eeltachtige, in onregelmatige schildjes verdeelde huid; alleen de uiterste vingerspitsen, met kleine hoefjes bekleed, komen hieruit te voorschijn, nl. aan de achtervoeten steeds 4, aan de voorvoeten doorgaans 5, bij het geslacht Homopus steeds ook 4. De C. hebben een hoog, bol rugschild; de randen hiervan zijn terzijde verbonden aan het buikschild; bij de meesten is het schildpantser onbewegelijk; dat van het geslacht Cinyxis Bell echter is, wat het rugschild aangaat, van achteren bewegelijk, terwijl het buikschild van de soorten van het geslacht Pyxis van voren bewegelijk is. De hoornbekleedselen der kaken zijn zijn bij allen zeer hard en stevig, bij eenigen gaafrandig en dan snijdend, bij anderen van kleine tandjes voorzien; het voedsel, dat de C. gebruiken, stengels en bladen van planten, wordt hiermede als met een schaar afgesnedenDe landschildpadden zijn uiterst langzaam in hunne bewegingen; zij houden zich bij voorkeur op in boschrijke of grasrijke streken, in de nabijheid van water, waarin zij zich echter nimmer begeven ; zij graven ondiepe holten, waarin de soorten der gematigde zone den winter slapende doorbrengen; in dergelijke holten leggen zij ook hunne eieren. Het hoofdgeslacht Testudo, waarin Linnaeus oorspronkelijk alle schildpadsoorten vereenigde, is liet soortenrijkst, en wordt dikwijls in verschillende ondergeslachten gesplitst (Chersus, Chelonoides, Geochelone, Megaloehelys, Chersina, Xerobates). Behalve in Australie komen in alle werelddeelen landschildpadden voor; zij zijn echter beperkt tot de tropen en de warmste deelen der gematigde zone. Be oudste, echter nog twijfelachtige sporen van het bestaan van C., zijn voetindruksels, gevonden in Engeland, in tot het triasstelsel behoorende lagen ; bepaalde overblijfselen zijn in Europa slechts uit de tertiaire periode bekend.

< >