L. Ganzevoet.
Plantengeslacht v. d. fam. der Chenopodiaceeën, met een 50-tal bijna over de geheele aarde vooral echter in Europa en Azië verbreide soorten, kruiden met een meest rechtopstaanden, vertakten stengel, verspreide, gestoelde bladen, en groenachtige in kluwens gezeten of tot tuilen, aartjes enz. vereenigde bloemen; in Nederland komen voor C botrys, de kleverige ganzevoet, C. bonus Henricus, algoede, goede hendrik, lammertjesooren, C.polyspermum,vee\zadige ganzevoet of kruipend modderkw'aad, C. vulvaria, stinkende ganzevoet, C. hybridum, bastaard-ganzevoet, C. murale, muur-ganze voet, C. rubrum, roode ganzevoet, C. urbicum, langgetroste ganzevoet, C. fidfolium, gestippelde ganzevoet, C. glaucum (Blitum glaucum), zeegroene ganzevoet, C. album, witte mei, opgaand modderkwaad, luissnelde, stokmel, mijen; de meesten zijn onkruid, enkelen leveren een groente. Zie illustratie bij Centrospermen.