Gepubliceerd op 19-01-2021

Barnsteen

betekenis & definitie

Het fossiele hars van een of wel van meerdere Coniferensoorten (tertiaire periode) B. komt voor in hoekige of ronde stukken en korrels; liet is op de breuk schelpachtig en vetglanzig; zijn kleur is honiggeel. geelwit, roodgeel of wit, min of meer doorschijnend ; soortelijk gewicht tot 1.1, dichtheid 2 tot 2.5; het smelt bij verhitting en verbrandt met een lichtgevende vlam, onder verspreiding van een aangenamèn geur; door wrijving wordt het electrisch. Bij storm vooral wordt bet door de zee opgeworpen, en wel aan de Oostzee en aan de Duitsche kusten der Noordzee ; ook wordt het aldaar aan de kust opgedolven; het houdt dikwijls overblijfselen van planten en dieren besloten, die meest allen tot nog levende geslachten behooren en de vormen die thans zuidelijk Noord-Amerika en Japan bewonen, zeer nabijkomen.

Overigens wordt het tot allerlei kunstwerk en sieraden verwerkt, of wel ter bereiding van wierook en van barnsteenzuur, barnsteenolie enz. gebruikt.Het B. is een mengsel van minstens drie harssoorten, die zich door een verschillenden graad van oplosbaarheid in alcohol, ether, chloroform onderscheiden, Jen bevat voorts een onoplosbare bitumineuse stof; al deze bestanddcelen kunnen iu zeer varieerendè verhoudingen optreden, zoodat het ondoenlijk is een doorgaande chemische formule voor het B. op te stollen. De elementaire samenstelling van helder geel B. is 78,63% koolstof, 10,48 waterstof, 10.47 zuurstof, 0,42 zwavel.

< >