Een tot het Duitsche rijk behoorend groothertogdom, naar zijn grootte de vierde, naar zijn aantal inw. de vijfde staat van den Duitschen bond, gelegen in het z. w. van Duitschland, ten oosten en noordèn begrensd door Beieren en Würtemberg, de Hohenzollernsche landen en Hessen, ën door den Rijn over 382 km. gescheiden van den Beierschen Pfalz, den Elzas en de Zwitsersche kantons Thurgau, Schaffhausen, Zürich, Aargauen Bazel; 15081 km2. Het land bestaat voor 44% uit bergland, 40% heuvelland. 16% vlakland.
Het voorn, gebergte is het Schwarzwald, met zijn uitloopers (de Belchen, de Blauen enz.) Het hoogstgelegen dorp, Höchenschwand, bij St. Blasien, ligt 1010 meter hoog, de hoogstgelegen stad, Böhrenbach, 799 meter De hoogste berg is de Feldberg, 1494 m. Geen der Duitsche staten heeft een zoo rijkelijke besproeiing als B. De Donau, die aan de oostelijke helling van het Schwarzwald ontstaat heeft in Baden een stroomgebied van 1200 km2. De waterscheiding tusschen Donau en Rijn gaat over Sommerau boven Triberg in z.w. richting tot Furtwangen, in welks nabijheid de Breg ontspringt, die zich met de Brisach tot den Donau vereenigt. De Rijn is B’s hoofdrivier, en neemt hier meerdere zijrivieren op, die allen in het Schwarzwald ontspringen; de voorn, zijn: van zuid naar noord: Wutach, HauensteinerAlb, Boven-Murg, Wehra, Wiese, Elz, Kinzig, Murg, Beneden-Alb, Neckar.
Van de Bodenzee komen 220 kin2, op B. Het Schwarzwald wordt gekenmerkt door vele kleine meren van 2 tot 5 km. omvang; het Titi- en het Feldmeer zijn de grootsten.Delfstoffenrijk
Het Schwarzwald bevat een groote hoeveelheid metallische mineralen: de ontginning der ertsgroeven is echter in den loop der 19e eeuw gaandeweg gestaakt; verder oevat het bruinsteen of mangaanerts, steenkool, zout, gips en eenige andere bruikbare steensoorten. Talrijk zijn de minerale bronnen, hetgeen het ontstaan van een groot aantal badplaatsen tengevolge heeft gehad. (Baden-Baden, Badenweiler, Antogast, Griesbach, Freiersbach, Peterstha), Rippoldsau, Langenbrücken, Ueberlingen.)
Bevolking
Om de vijf jaren heeft een volkstelling plaats; die van 1895 gaf 1.725.464 zielen, waaronder 1.057.417 R.K. en 637.604 evangelischen; 35% der bevolking bewoont de 113 stadsgemeenten, 65% de 1492 landgemeenten. De bevolking houdt zich in het algemeen bezig met industrie, landbouw, veeteelt, handel.
Verkeer
Scheepvaart op de rivieren en binnenwateren; ruim 10 000 km. gebaande wegen; 1800 km. spoorlijnen.
Onderwijs
Het hooger onderwijs, met de beide hoogescholen (lleidelberg, prot., 1200 studenten, Freiburg, kath., 1250 stud.), de technische hoogeschool te Karlsruhe en de verschillende scholen voor kunsten, staat onmiddellijk onder het ministerie van justitie, eeredienst en onderwijs terwijl het middelbaar en lager onderwijs door een afzonderlijk lichaam, den opperschoolraad wordt beheerd; deze raad stelt plaatselijke commissiën enz. aan.
Bestuur
B. is een constitutioneele monarchie; het hoofd van den staat is de groothertog (thans Friedrich, sinds 5 Sept. 1856), die den titel van „koninklijke hoogheid” voert; hij is gebonden aan de grondwet; de wetgevende macht berust bij twee kamers die in de twee jaren in gewone zitting bijeengeroepen worden; de Eerste kamer wordt saamgesteld uit 3 meerderjarige prinsen van het groothertogelijk huis, de hoofden der erfelijke landsstendenfamiliën, 8 afgevaardigden van den adel, welke deze uit zijn midden voor 8 jaren kiest, den aartsbisschop van Freiburg, een der prelaten, 2 afgevaardigden der universiteiten, 8 door den groothertog voor eiken landdag; den duur eener Standeversammlung, gekozen protestantsclie medeleden. De Tweede kamer die uit haar midden zelf een president kiest; bestaat uit 63 door de 56 kiesdistricten af te vaardigen leden (Kieswet 16 April 1870) ; elk kiesdistrict kiest 1 lid; behalve de districten Karlsruhe en Mannheim; die elk .3, en Freiburg, Heidelberg en Pforzheim, die elk 2 leden afvaardigen. Kiesgerechtigd is (voor de 2e kamer) elk 25-jarig, kiesbaar elk 30-jarig burger; de leden der Tweede kamer hebben vier jaren zitting en treden elke twee jaar voor de helft af B. is verdeeld in 14 rijksdag kiesdistricten, en zendt evenveel afgevaardigden naar den rijksdag; bedoelde districten zijn
1) Konstan-Üeberlingen,
2) Donaueschingen-Villingen,
3) Schopf heimWaldschut,
4) Lörrach-Müllheim,
5) Freiburg,
6) Lahr- Wolfach,
7) Kehl-Offenburg,
8) RühlRastatt,
9) Pforzheim,
10) Karlsruhe-Bruchsal,
n) Mannheim,
12) Heidelberg,
13) Bretten-Sinsheim, en
14) Adelsheim-Buchen-Tauberbischofsheim.
De uitvoerende macht berust bij het staatsministerie, bestaande uit een staatsminister, (thans Dr. Nokk), een ministerie van Binnenland, een van Justitie, Eeredienst en Onderwijs, en een van Financiën, en èenige leden zonder portefeuille. Onmiddellijk onder den groothertog staan een Geheim kabinet en een Hooge Rekenkamer. De rechtspraak berust bij 59 kantongerechten, 7 landgerechten, (Konstanz, Waldshut, Freiburg, Offenbach, Karlsruhe, Mannheim en Mosbach) en een Hooggerechtshof (Oberlandesgericht), te Karlsruhe.
B. is administratief verdeeld in 4 kommissariaten met gelijkn. hoofdplaatsen;
Naam: Grootte: Inw :
Constanz 4169¾ 300.088
Freiburg 4739¾ 488.190
Karlsruhe 2572½ 457.100
Mannheim 3600 480.086
15082 km2 1.725.464
deze zijn gesplitst in elf kreitsen (Constanz, Villingen, Waldshut, Freiburg, Lörrach, Offenbnrg, Baden, Karlsruhe, Mannheim, Heidelberg, Mosbach) en deze weer in districten (Amtzbezirke). Karlsruhe is residentie des groothertogs en zetel der regeering.
In 1868 werd algemeene weerplicht ingevoerd. Door de militaire conventie van 25 Nov. 1870 is het Badensche contingent een onmiddellijk bestanddeel der Pruisische armee ; de Badensche troepen (7 regimenten infanterie, No. 109—114 en 142, 3 reg. dragonders, No. 20—22, 1 brigade veld-artillerie enz.) vormen met eenige Pruisische troepen het 14de legerkorps (generaal-kommando te Karlsruhe, divisie-kommando’s te Karlsruhe en Freiburg). Er bestaan in B. 4 ridderorden: de orde der Trouw, de militaire Karl Friedrichsorde, de orde van den Zahringer Leeuw, en de in 1877 als hoogere klasse der laatste ingestelde orde Berthold I van Zâhringen. De Badensche kleuren zijn geel-rood-geel.
Geschiedenis
Het land van Baden ontwikkelde zich tot een zelfstandigen staat onder het bestuur van de familie der Zahringers, welk huis nog heden over Baden regeert. Oorkondelijk verschijnt Berthold (aanvang 11de eeuw) als stamvader van genoemd geslacht; diens jongere zoon, Hermann, werd de eigenlijke grondlegger der Badensche linie, en voerde den titel van markgraaf; zijn nakomelingen breidden hun gebied uit. Hermann VI werd in 1248 hertog van Oostenrijk. Gedurende de 14de en 15de eeuw werd Baden meermalen in deelen gesplitst. Bernhard I (1372—1431) was gedurende zijne geheele regeering in oorlog met den hertog van Oostenrijk. In 1527 werden de Badensche landen verdeeld onder twee liniën: Baden-Baden en BadenDurlach; de markgraaf van Baden-Durlach, Bernhard, overl. 1537, voerde de reformatie in zijn gebied in.
Gedurende den 30-jarigen oorlog was beurtelings een der beide markgraafschappen het heerschende. Onder de leden der andere linie was Karl Wilhelm (1709 — 1738), die Karlsruhe stichtte, de merkwaardigste vorst. Karl Friedrich (1738—1811) vereenigde de beide deelen weder onder één hoofd; in 1806 schonk Napoleon hem den titel van groot-hertog; na Austerlitz werden de grenzen van Baden belangrijk uitgebreid, en andermaal in 1809, ditmaal ten koste van Württemberg. Karl Friedrich werd opgevolgd door zijn kleinzoon Karl Friedrich, (geb. 1786) die door het Weener congres werd erkend. Hij overleed 1818 en werd opgevolgd door zijn oom, Ludwig August Wilhelm, zoon van Karl Friedrich, geb. 1763, overl. 1830. Alsnu kwam zijn halfbroeder, Leopold, aan do regeering (1830—52), die tijdens de revolutie van Mei ’49 verjaagd werd, en eerst na gewapende tusschenkomst van Pruisen kon terugkeeren.
Bij zijn dood werd de thans regeerende Friedrich eerst (tot 1856) regent over zijn ouderen broeder luid wig II, die lichamelijk en geestelijk voor zijn taak geheel ongeschikt was. Onder grooth. Friedrich moest de reactie, na langen tijd de overhand te hebben gehad, spoedig ruim baan maken voor meer vooruitstrevende elementen; de naaste aanleiding tot deze wending was de spoedig na Friedrich’s installatie uitgebroken kerkelijke strijd. Tot 1860 voerde B. eene Oostenrijk gunstig gezinde politiek; hierop volgde een moeilijk tijdperk van strijd tusschen de clericalen en de regeering, waaraan de Fransch-Duitsche oorlog ten slotte een einde maakte. In Oct. 1870 trad B. toe tot den Noord-Duitschen bond, waarop in den loop van het volgend jaar de ministeriën van Buitenl. zaken en van Oorlog, benevens alle gezantschappen werden opgeheven. Bij de eerste verkiezingen voor den Rijksdag werden 12 liberalen en 2 clericalen afgevaardigd (Maart 1871). In 1881 bracht Staatsminister Turban een vergelijk met de Curie tot stand; de liberale partij verloor voor den Rijksdag steeds meer zetels, ten voordeele der clericalen en sociaaldemokraten.