en de Arminianen. Arminius, eigenlijk Jacob Harmsz. geheeten, werd in 1560 te Oudewater geb.; wegens zijn uitstekenden aanleg liet Theodorus Emilius, een gewezen priester, hem te Utrecht studeeren, en na diens dood trok de hoogleeraar Snellius zich zijn lot aan.
In 1588 werd hij predikant te Amsterdam en hield deze standplaats töt 1603, in welk jaar hij tot hoogleeraar in de godgeleerdheid te Leiden werd aangesteld. Uit zijn strijd met zijn ambtgenoot, Franciscus Gomarus, ontstonden de beide godgeleerde scholen, bekend onder de namen Remonstranten (naar een smeekschrift, remonstrantie geheeten, dat door hen bij de regeering werd ingeleverd, en waarin zij zich verdedigden en vrijheid verzochten om hun godsdienst uit te oefenen. Hellenbroek) of Arminianen en Contra-Remonstranten, die beiden geheel tegenovergestelde leerstellingen voordroegen, waardoor weldra het geheele land in beroering kwam, vooral toen de regeering zich gedwongen zag zich met de geschillen in te laten. A. stierf 19 Oct. 1609. Zijn geschriften zagen het eerst in 1629 het licht onder den titel J. Arminii veteraquinatis Batavi s.s. TheoL Doctoris eximii, Opera theologiea.De leer der Arminianen berust op die van Beza, de leer der algemeene genade. Zij resumeerden hunne theorie in vijf artikelen, waarin zij leeraarden, le dat de uitverkiezing geschiedt om een vooruitgezien geloof en goede werken; 2e dat Christus voor alle menschen heeft voldaan, dat zij, die in hem gelooven, zalig zullen worden en dat niemand van de vrucht van het verlossingswerk is uitgesloten door den absoluten wil Gods ; 3e dat de wil des menschen vrij is, zoowel om het kwade als om het goede te kiezen ; 4e, dat de Geest Gods in het uitdeelen der genade kan worden weerstaan; 5e. dat de geloovigen uit den staat der genade kunnen vallen.
Door deze leerstell ingen zagen de Calvinisten zich in hun diepste overtuiging aangetast en achtten zich verplicht ze als gevaarlijke en godslasterlijke dwaalbegrippen te bestrijden. De zaak kwam reeds bij het leven van Arminius zoover, dat de Staten van Holland zich in den strijd moesten mengen, hoewel ’s lands advokaat, Yan Oldenbarneveldt, over het geheel geen gewicht aan deze school- en kanseltwisten hechtte. Oldenbarneveldt verklaarde den twistenden professoren zelfs ronduit, dat hij van gevoelen was, dat deze strijd met de grondstellingen van het christendom niets te maken had. Dit verbitterde den weinig verdraagzamen Gomarus zeer. Hij verzocht verlof om daarop te antwoorden, en zeide toen aan den advokaat, dat hij van zijne zijde met de belijdenis van zulke leerstellingen, als die van zijnen tegenwoordig zijnden ambtgenoot, niet voor het aangezicht Gods zou durven verschijnen. De staten der provincie Holland trachtten den strijd op vreedzame wijze bij te leggen; maar zij maakten daardoor den toestand slechts erger, omdat de zaak door deze inmenging van regeeringswege geheel van karakter veranderde en op politiek terrein werd overgebracht.
Daar Arminius de vrijere leer verdedigde en den heidelbergschen catechismus niet als geloofsregel erkennen wilde, helden. Oldenbarneveldt, de geduchtste tegenstander van het naar monarchaal gezag strevende huis van Oranje-Nassau, alsmede Hugo de Groot en andere tegenstanders van dit huis, meer tot zijne zijde over; de aanhangers van prins Maurits waren daarentegen voor het strenge calvinisme. Bijna overal hadden de Gomaristen de menigte en de predikanten voor zich. Daar de stadhouder, om zijne aanhangers in de stedelijke regeeringen te brengen de strengere partij begunstigde, werden deze in dien zin veranderd. In het jaar 1609 werd de scheuring nog erger; toen in dit jaar Arminius overleed, wilden de curatoren der hoogeschool te Leiden Conrad Vorstius in zijne plaats beroepen, ofschoon men hem niet alleen pélagianisme, maar zelfs socinianisme ten laste legde. In de algemeene staten, voor welke Arminius nog in het laatste jaar zijns levens gedisputeerd had, was de invloed van den prins van Oranje groot en het aantal der Arminianen klein; in de staten van Holland daarentegen, waarin Oldenbarneveldt en Hugo de Groot veel invloed hadden, hoopten de Arminianen verdraagzaamheid te vinden.
Zij vatten in het jaar 1610 den inhoud hunner leer in de vijf bovengenoemde stellingen samen en gaven die in eene zoogenaamde remonstrantie, waarin zij om bescherming, of tenminste om eene wettige en vrije synode verzochten, aan de staten van Holland over. Sedert dien tijd gaf men hun den naam van Remonstranten. Hunne tegenstanders dienden insgelijks een geschrift in, waarin zij gemelde vijf stellingen trachtten te wederleggen; daarom kregen zij later den naam van Contra-Remon- stranten. De staten drongen op zwijgen en onderlinge verdraagzaamheid aan; Gomarus ing echter voort met het vuur aan te stoen. Het volk geraakte eindelijk in zulk een woede, dat de staten vreezen moesten, door de beroeping van Conrad Vorstius nieuwe opschuddingen te zullen veroorzaken. Zij lieten dien daarom niet in Leiden toe en verboden den predikanten in de kerk over de vijf punten te twisten; op de leerstoelen werd dit evenwel toegestaan.
De Arminianen zagen zich eindelijk zelfs in de prov. Holland gedwongen bijzondere predikanten te houden, of met andere woorden, eene secte te vormen. Nadat Vorstius en Gomarus gedwongen waren hun ontslag te nemen werd de strijd door den remonstrant Episcopius en den 'contraremonstrant Polyander met gelijke heftigheid voortgezet. Oldenbarneveldt liet in 1612 een kerkordening afkondigen waardoor de diepgaande kerkelijke twistvragen niet langer aan de ingewijden, aan de kerkeraden en leeraren, maar aan dikwijls geheel onbevoegde burgerlijke overheden ter beoordeeling werden overgegeven. Naarmate, in het vervolg, de vroedschap eener stad de eene of de andere partij was toegedaan, werd de eene partij ten koste van de andere beschermd en bevoordeeld, hetgeen zelfs in sommige plaatsen, als te Rotterdam, tot de grofste willekeur, geloofsdwang en vervolging leidde. In. 1613 onderwierp Oldenbarneveldt de punten der Remonstranten aan het oordeel van koning Jacobus I van Engeland, die voor een zeer geleerd vorst doorging, vooral op het gebied van theologie; Jacobus besliste, dat de punten wel dragelijk waren en wel gedoogd konden worden, doch niet van den kansel verkondigd mochten worden.
De contraremonstranten namen met dit koninklijk advies echter in geenen deele genoegen. Hierop namen de staten een besluit, krachtens hetwelk zij het recht namen om den predikanten voor te schrijven wat zij hadden te leeren, waartegen Amsterdam protest aanteekende. De contra-remonstranten begonnen steeds sterker aan te dringen op een nationale synode; eindelijk kwam deze bijeen (13 Nov. 1618). Zie Remonstrantsche gemeente.