(H.), bisschop van Milaan en een der vier groote Latijnsche Kerkvaders, waarschijnlijk in 340 geboren te Trier, waar zijn vader als prefect van Gallië woonachtig was. Hij ontving eene uitmuntende opvoeding.
Omstr 370 werd hij door Valentinianus aangesteld tot stadhouder (consularis) van Oppertalië met zetel te Milaan. In deze waardigheid maakte hij zich aller achting waardig. Toen in 374 een nieuwe bisschop moest gekozen worden, was er strijd tusschen Arianen en Orthodoxen. A. vreezend voor grooter gevaren, gaat naar de vergadering en brengt door zijne aanwezigheid alleen de gemoederen tot kalmte. Eensklaps roept een kind uit de menigte: „Ambrosius bisschop”, en al de geestelijkheid en het volk kiest hem daarop als zoodanig, hoewel hij nog niet eens gedoopt was. A. zocht zich aan deze nieuwe waardigheid te onttrekken, doch het baatte hem niet.
Hij bezweek voor den algemeenen wensch, werd 3G Nov. 374 gedoopt, en 7 Dec. daarna bisschop gewijd. Als bisschop was hij wegens zijne zachtmoedigheid en vredelievende inborst algemeen bemind, hoewel hij tegenover het kwade in eiken vorm en bij iedereen een groote strengheid aan den dag legde. Als verdediger der orthodoxe leer verzette hij zich tegen keizer Valentinianus II en keizerin Justina, die het Arianisme zeer in de hand werkten, als vurig christen voerde hij strijd tegen het overschot van het Komeinsche heidendom, als kerkvoogd verbood hij keizer Theodosius den toegang tot de kerk enwrees hem zelfs aan de deur terug, omdat hij bij een opstand der Thessalonicensen een slachting had laten aanrichten, waarbij 7000 menschen omkwamen; eerst na een strenge boete van acht maanden hief A. den ban over den keizer op. — Bij al de zorgen van zijn bestuur schreef A. verschillende werken van groote waarde; hij bracht ook veranderingen in den kerkzang, naar hem Ambrosiaanschen zang genoemd. De lofzang „Te Deum” wordt ten onrechte aan hem toegeschreven. A. stierf 4 April 397; in de Katholieke kerk is zijn feestdag op 7 Dec. gesteld.