L. Plantengeslacht van de Familie der Narcisachtigen, Amaryllideae, en van de klasse der Eénzaadlobbigen, Monocotyledones, met een 40-tal soorten over tropisch Amerika verspreid — 6 meeldraden; bloemen 6-bladig, bijna 2-lippig, de onderste blaadjes aan den voet pijpachtig.
Soorten:A. pelegrina — stengel opgericht, ½ voet hoog, zeer dun, onregelmatig bezet met puntig uitloopende blaadjes van 1½ c.M. lengte; aan het eind van den stengel een peerachtig overlangs gesleufd vruchtbeginsel, gekroond met een lelieachtige bloem, die tot aan den bodem in zessen is verdeeld en de bladerige slippen zeer verschillend heeft; het midden dezer bloem is karmozijnrood; zes rozekleurige meeldraadjes komen uit deze bloem; vruchtbeginsel '6-hokkig, elk hokje is met zaden gevuld; groeiplaats Peru;
A. Ligta — opstijgende stengel; de wortel, rond en in met haarachtige vezels bezette leden verdeeld, boort schuin in den grond; de stengel verheft zich in dezelfde richting, is 1 voet hoog, rond, bruinachtig rood en met lancetvormige blaadjes bezet, gekroond met zes of zeven bloemtakjes die elk verscheidene bloemsteeltjes uitlaten, welke aan den top een langwerpig vruchtbeginsel dragen, dat een fraaie roode lelieachtige bloem geeft, in zes blaadjes verdeeld; groeit in Chili;
A. Salsilla — een dunne stengel, die zich als een klimplant van links naar rechts om andere planten windt; bladeren eirond, 3 c.M. lang, gezeten aan een kort, glad en heldergroen steeltje; de top van den stengel draagt een kroontje van in zessen onregelmatig verdeelde roode bloemen; groeiplaats Chili, waar de inboorlingen deze plant in gewoon water laten aftrekken en dit vocht tegen allerlei kwalen, maagpijn enz. aanwenden.