Gepubliceerd op 06-12-2018

ZESTIG

betekenis & definitie

ZESTIG, telw. hoofd- of grondgetal: zesmaal tien; een en zestig; de zestig (stuks) kosten mij...; het zestig (wijze van verkoop bij zestig te gelijk); (fig.) zijt ge (of ben je) zestig ?, zijt ge dwaas ?; hij is zestig, hij suft, mijmert, wordt een beetje kindsch;

— ’t heeft de waarde van een ranggetal in : hoofdstuk zestig;
— ZESTIGEN, (het telw.
ZESTIG beschouwd als een zelfst. gebruikt bn. in het mv.) zestig personen : wij waren met zijn (voor: ons) zestigen;
— zestig deelen van een geheel: verdeel dat in zestigen;
— zestigtal: bij zestigen aftellen.