WENKBRAUW, v. (-en), haar aan den bovenrand der oogkassen : schoon gevormde wenkbrauwen ; de wenkbrauwen fronsen, ten teeken van misnoegdheid, bij diep nadenken enz.
WENKBRAUWTJE, o. (-s);
—BOOG, m. (...bogen);
—SPIER, v. (-en), (ontl.) spier waarmee de wenkbrauwen bewogen worden.