WEEFSEL - o. (-s, -en), wat geweven is, geweven stof: katoenen, linnen, zijden weefsels;
— wijze waarop iets geweven is : effen, keper, damast weefsels;
— (ontl.) deelen waaruit de organen zijn samengesteld : celweefsel, vaatweefsel, naarmate het uit cellen of vaten bestaat;
— (fig.) een weefsel van leugen en bedrog, eene samenvoeging, ondereenmenging.