VOORLOOPER - m. (-s), die vooruitloopt; (fig.) voorbode : Johannes de Dooper was de voorlooper van Christus; (zeew.) zeker klein stuk vlaggendoek; voorste gedeelte van een tros, eene lijn;
— (timm.) lange en zware blokschaaf waarmede hout in st ruw wordt bewerkt;
— (jag.) voorpooten van het haas.