VOOGD - m. (-en), iem. die voor de belangen van anderen waakt, en alsdan in samenstellingen voorkomende, als : vlootvoogd, kerkvoogd, stadvoogd enz.;
— inz. iem. wien door de wet of de overheid of door een familieraad de taak is opgedragen om voor de belangen van de minderjarige weezen te zorgen; toeziende voogd, iem. die aangesteld is om toe te zien, dat de belangen van minderjarigen door den voogd of de voogdes niet worden verwaarloosd. VOOGDES, v. (-sen), bestuurster; vrouw die het toezicht over de minderjarigen heeft: de moeder is de natuurlijke voogdes van hare kinderen.