VLIEGENVANGER - m. (-s), iem. die vliegen vangt;
— (nat. hist.) de vliegenvangers (muscicapa) maken eene familie uit onder de zangvogels, waarvan in ons vaderland de gewone vliegenvanger. de zwartkoppige of zwartgrauwe vliegenvanger en de witgehalsde vliegenvanger voorkomen;
— kleine hagedis der Antillen;
— (plantk.) naam aan de zonnedauw (drosera) gegeven, omdat kleine vliegjes dikwijls blijven hangen aan het kleverig vocht, dat uit de kapvormige haartjes der bladen uitzweet.