VERSTRIKKEN - (verstrikte, heeft verstrikt), overstrikken, anders strikken : een lint, een band verstrikken ;
— met strikken omleggen ;
— verbinden ; lokken; iem. in eene hinderlaag verstrikken, hem verraderlijk omringen; verschalken, beetnemen : zich laten verstrikken; in vragen verstrikken, verlegen maken; zich verstrikken, zich (door verkeerde antwoorden enz.) in ongelegenheid brengen. VERSTRIKKING, v. (-en), het verstrikken, verschalking, strikvraag.