VERBINDEN - (verbond, heeft verbonden), samenvoegen, vereenigen: getallen verbinden; woorden tot zinnen verbinden;
— door het huwelijk verbinden, in den echt opnemen, echtelijk vereenigen;
— een goed verbonden muur, die goed in ’t verband gemetseld en gevoegd is;
— de verbonden mogendheden, de geallieerden; het nuttige met het aangename verbinden;
— innig vereenigen; water verbindt zich niet met olie; onedele metalen verbinden zich met de zuurstof uit de lucht en roesten;
— (heelk.) zwachtelen : eene wonde, een arm verbinden; iem. de oogen verbinden, blinddoeken (inz. fig.);
— verplichten : iem. tot iets verbinden; zich door zijne handteekening, een eed, beloften verbinden, op zich nemen te doen of te laten; zich voor iem. (tot het betalen van eene som geld) verbinden, borg voor hem blijven;
— overbinden, nog eens, beter binden: zijne schaatsen, een rok verbinden; een oud boek laten verbinden;
— (zeen.) aanzetten, stijver aanhalen: een looper, het want verbinden. VERBINDING, v. (-en), samenvoeging : scheikundige verbinding; vereeniging; verbintenis ; zich in verbinding stellen met; in verbinding staan met.
