Tegel - m. (-s), tichel, platte vierkante vloersteen of dakpan : met blauwe en roode tegels eene keuken bevloeren; een dak met tegels bedekken;
— platte vierkante verglaasde steentjes, vaak fraai beschilderd, om muren te bekleeden : tegels langs den wand; een schoorsteen van antieke tegeltjes; fraai beschilderde of gebrande tegels in eene eikenhouten lijst (tot sieraad opgehangen). TEGELTJE, o. (-s).