Tapijt - o. (-en), kamer-, vloerkleed (van wol enz.): een Smyrnaasch tapijt;
— ook als kamerbehangsel: de wanden waren met tapijten behangen; (fig.) het groene tapijt der weiden, het grasveld;
— tafelkleed: iets op het tapijt brengen, ter tafel, te berde, ter sprake brengen. TAPIJTJE, o. (-s).