Gepubliceerd op 06-12-2018

SPIEGELEN

betekenis & definitie

SPIEGELEN - (ZICH) (spiegelde zich, heeft zich gespiegeld), zich in een spiegel bezien; zijn beeld in eenige vloeistof als een spiegel vertoonen : de boom spiegelt zich in het water;

— (fig.) zich spiegelen aan, tot voorbeeld nemen; (spr.) die zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht, gelukkig hij die uit het ongeluk eens anderen leering trekt;
— de zonnestralen van iets laten terugkaatsen;
— (fig.) met iets pralen. SPIEGELING, v. (-en), Jut spiegelen; de spiegeling (weerkaatsing) van het water, van den stroom.

< >