SEIZING - v. (zeew.) het seizen;
—, (-s), min of meer breede, platte met eene punt uitloopende streng, dienende om eenig voorwerp te seizen of te vatten : seizings van de kabelaring; seizings aanbrengen, omleggen;
—LEIDER, m. (-s), lus, katrol waardoor eene seizing loopt.
SEIZOEN» o. (-en), jaargetijde: in het heete seizoen; de mode van dit seizoen, inz. met betrekking tot wat in zekeren tijd veel geschiedt: het seizoen der stormen; het badseizoen; reisseizoen;
— geschikte tijd: het is daarvoor nu juist het seizoen; voor het seizoen klaar zijn. SEIZOENTJE, o. (-s).