Razend - bn. bw. (-er, -st), woedend, dol, in de hoogste mate krankzinnig;
— buiten zichzelven (van pijn, toorn enz.);
— hevig: hij heeft razend pijn, razenden honger;
— hij is razend verliefd, in hooge mate;
— dat heeft razend veel geld gekost, verbazend veel.