RAFFINEEREN (raffineerde, heeft geraffineerd), louteren, zuiveren, verfijnen : suiker, kamfer raffineren; ijzer raffineren, het door herhaald uitsmeden en wellen tot staal maken;
— staal raffineren, laschstaal in kroezen tot hooge gloeihitte brengen en daarna in vormen gieten, waardoor het zeer gelijkvormig wordt;
— koper, tin raffineren, in een vlamoven de andere metalen uitdrijven en laten verslakken;
— glas raffineren, zeer sterk verhitten, waardoor de glasgal en de glasblaasjes boven komen en de zwaardere deeltjes bezinken;
— (fig.) op iets raffineren, trachten uit te pluizen, listig iets bedenken; zie ook geraffineerd.