Plegen (2) - Plegen (pleegde, heeft gepleegd), begaan, bedrijven (iets kwaads): eene misdaad plegen; er is een moord gepleegd; onrecht plegen;
— met iem. raad plegen, met iem. te rade gaan;
— verplegen;
— (gew.) (op eene glasfabriek) de geblazen voorwerpen met een pleegijzer in den koeloven rangschikken. PLEGING, v. het plegen, bedrijf.