Paring v. (-en), de gemeenschap, het samenkomen van de twee geslachten, welke de bevruchting voorafgaat: een stier van een jaar is reeds voor de paring geschikt;
— (dierk.) eenvoudige paring, de vermenging van een mannelijk en een vrouwelijk dier; wederkeerige paring, waarbij twee hermaphrodieten elkander bevruchten; samengestelde paring, wanneer een enkel hermaphrodiet zichzelf bevrucht;
— (bouwk.) schreef die over een aantal aaneensluitende en pasklaar gemaakte planken getrokken wordt om de wijze van aansluiting later te kunnen terugvinden.